Goden, mensen en demonen
Hun samenleving op Bali.
(I)
door Drs. R. L. Mellema
Het geloof in een samenleving van goden, mensen en demonen, zoals deze
heden ten dage op het eiland Bali nog bestaat, is, voorzover het Hinduïsme en
het Buddhisme daarbij zijn betrokken, van Java afkomstig. Op Java was het
godenverblijf de top van de hoogste vulkaan: de Sumeru, die bijna altijd in
wolken is gehuld. Terwijl op Bali het Hinduïsme en het Buddhisme zijn samen
gesmolten op een wijze dat Buddha als god een plaats heeft gekregen in het
Hinduïstische pantheon, is het Buddhisme in Midden-Java van ongeveer 700 tot
900 van onze jaartelling de volksgodsdienst geweest. Talrijke overblijfselen,
zoals de tempels van Kalasan, het Tjandi-Sewu complex, de tempels van Plaosan
en de Borobudur getuigen hiervan.
Doch daarnaast werd ook de Opper
god Shiwa-Mahadewa vereerd en wel
door de destijds heersende vorst van
Midden Java, die, afkomstig uit Su
matra, het Hinduïsme tot staatsgods
dienst had verklaard. Hiervan getuigt
het machtige Prambanan complex, bij
de bevolking ook bekend als de tem
pels van Loro Djonggrang op grond
van een oude legende, die hier verder
niet ter zake doet. De centrale 60
meter hoge Shiwa tempel wordt ge
flankeerd: ten noorden door de Wisjnu
tempel; ten zuiden, door de tempel
van Brahma. Tegenover elk van deze
tempels bevonden zich aan de oost
zijde de tempels van hun rijdieren,
voor Wishnu de pauw, voor Shiwa de
Nandi, (stier) en voor Brahma de gans.
In de grote Shiwatempel zijn vier cel
la's aangebracht: de grootste centrale
cella is gericht op het oosten en daar
in staat het beeld van Shiwa Maha-
dewa. In de andere drie kleinere cel
la's staat Shiwa's zoon Ganesja: de
Heer met het olifantshoofd, de god
van de Wijsheid en de opruimer van
hinderpalen; Awighnam astu, Gane-
shaya namas).
In de andere cella's staan respectie
velijk het beeld van Agastya of de
grote guru (meester) en Shiwa's ge
malin: Durga (Shiwa's Shakti), in deze
tijd nog de bestrijdster van het kwaad
in de gedaante van een demon. Het
gelaat van het grote Shiwa beeld ver
toont menselijke trekken. Het is dan ook
tevens een portretbeeld van de over
leden vorst en stichter van dit complex.
De vorst wordt geacht te zijn een in
carnatie van Shiwa en na zijn tijdelijk
verblijf op aarde keert zijn ziel na zijn
dood weer naar de oorsprong terug.
Maar deze ziel kan worden opgeroe
pen om tijdelijk intrek te nemen in zijn
beeld en zal dan als god Shiwa Ma-
hadewa tot heil van de staat en van
het volk werkzaam kunnen zijn.
"Tjandi", het woord waarmede op Ja
va een tempel wordt aangeduid, be
tekent eigenlijk "grafmonument" en
had in het oude Java dezelfde beteke
nis en zin als tegenwoordig de "Meru"
op Bali, die later ter sprake zal komen.
Zoals reeds eerder is gezegd, bloeide
als volksgeloof in Midden Java, naast
het in Prambanan gecentraliseerde
Hinduïsme, het Buddhisme.
«114
Het eerste terras van het tempelcomplex van Besakih, de voornaamste tempel van Bali.
(Foto R. L. Mellema)
Balinese priester in offer en gebed.
(Foto R. L. Mellema)
De Buddhistische heiligdommen, waar
van er boven reeds enige zijn ge
noemd, vertonen soms een bouwwijze,
die veel gelijkt op de Hinduïstische:
namelijk een middenkamer, waarin een
beeld staat opgesteld. In dit soort
Buddhistische tempels is dat een beeld
van de menselijke Buddha Gautama.
Soms ook van de hemelse Buddha van
dit tijdperk, genaamd: Awalokitesh-
wara: de Bodhisattwa, die zijn Buddha-
schap vrijwillig uitstelt om de mens
heid bij te staan. Ook beelden van zijn
Sjakti of de uitstralende kracht van de
Bodhisattwa, de godin Tara.
Er bestaat echter ook een andere vorm
om Buddha te eren en te gedenken.
Dit is de Stupa. In zijn eenvoudigste
vorm is een Stupa een kubus, be
kroond door een halve bol met daarop
een pinakel, soms als drager van een
zonnescherm. Een Stupa diende ter
bewaking van een reliek van de his
torische Buddha, zoals een tand, een
haar, een nagel, hoe onaanzienlijk de
reliek ook, de eerbied er voor was
grenzeloos.
Een zeer bijzondere Stupa is de Bo
robudur. De betekenis van dit monu
ment is meer dan slechts de bewaar
plaats van een reliek. Voor de toen
levende Buddhisten was het tevens
een inwijdingsmonument.
De volhardende monnik kon hier, al
mediterende, uit zijn aards bestaan
opstijgen naar een sfeer, die voor
hem het hoogste goed betekende. Zijn
meditatie begon bij de oostelijke poort
van de onderste omgang. Het was een
lange reis van vele maanden waarbij
steeds het centrum van het heiligdom
aan zijn rechterzijde bleef. Zo ver
richtte hij de Pradaksina. Op het tem
pellichaam waren hier taferelen in
reliëf afgebeeld, die het leven van de
aardse Buddha weergeven. De twee
de reis begon op de hierboven lig
gende omgang, waar de noviet werd
geconfronteerd met vele vroegere le
vens van Buddha. Na aldus vier reizen
te hebben gemaakt langs de telkens
6