ZO MAAR EEN DAG IN SANUR - Het schitterend uitzicht op het meer van Kintamani (en verkoopstertjes van jonge klapper). Foto: R. L. Mellema. Als ik wakker word, moet ik me eerst weer even realiseren, waar ik ben. Na ruim een week is het nog steeds een heel evenement om te ontwaken in een Balinees bruidsbed. Een grapje van onze reisleidster, die wetend dat wij hier ons dertigjarig huwelijk vierden, tot grote hilariteit van onze reisgenoten, ons dit vertrek toewees. Achter het monumentale houten hemelbed met zwart, rood en goud houtsnijwerk, is op de muur in steen een gewaagde voorstelling aangebracht. Wanneer we de airco en de moderne badkamer vergeten, zouden we ons in een paleis van de anak agoeng kunnen wanen. Om mijn slaapgenoot niet te storen, laat ik mij zo voorzichtig mogelijk op de vloer zakken. Het gaat toch nog met het nodige gekraak gepaard, want het is wel een luidruchtig geval, dit ledi kant. Ik stap in mijn sloffen, schiet de kimono aan en duw de prachtig be werkte deur open. Inééngeknoedeld op een van de grote bamboestoelen van het voorgalerijtje, beleef ik het "dag" worden. Het wordt licht achter de krui nen van de klapperbomen. Vurig ste ken de rode kembang sepatubloemen tegen de donkere bladeren af. Door de tuin komt de huisjongen met de thermosfles met thee. Zo heb ik me vroeger een oosterse prins voorgesteld. Net zo trots en net zo minzaam als deze mooie Balinees. Wat later volgt een meisje met de offerbloemen. Stil en aandachtig schikt zij de trossen bij het huistempeltje en op het vloertje bij de waterput. Wanneer een dag zó begint, is die niet meer stuk te krijgen. In de eetzaal ontbijten we met een groot stuk koude papaja en een bord je nasigoreng. Slecht voor de lijn, maar o zo lekker! Wanneer we wat later door de gebeeldhouwde poort naar buiten stappen, komt een zwerm kleine meisjes naar ons toerennen. "Helloh", "goodmorning" roepen hun hoge stem metjes. Eén van hen houdt me een paar schelpkettingen voor, maar voor dat ik heb kunnen reageren, schudt zij zelf al lachend "no". In het begin heb ben we van ieder een kleinigheidje ge kocht en hun goed duidelijk gemaakt, dat ze ons niet meer lastig moesten vallen. Sinds het reisgezelschap ver der is getrokken en we hier alleen zijn achtergebleven, worden we als vrien den beschouwd, misschien ook van wege de rollen pepermunt in mijn tas Ze wandelen vrolijk kwetterend met ons mee langs het strand, tot op de hoek waar de busjes staan. Ze kijken toe hoe we ons in zo'n vehikel- tje hijsen en wuiven ons na, wanneer we knetterend wegstuiven. We zijn op weg naar Denpasar, om te kijken of er brieven op het postkan toor liggen. Terwijl we ons vastklem men aan de ijzeren stang boven ons hoofd, scheurt de chauffeur met een roekeloze vaart door de bocht, op het laatste nippertje een kuil ontwijkend. Plotseling stopt hij, om twee vrouwen met een mand vol kippen in te laden. Iedere keer weer zijn we verbijsterd over het aantal mensen, dat dit Bemo- achtige gevalletje vervoert. Als harin gen in een ton zitten de passagiers op de twee smalle bankjes. De Kornet hangt ergens achter op een treeplank, roepend waar de rit heen gaat. We passeren de grote pendoppo, waar we een paar dagen geleden de beroemde kecakdans zagen. Mannen in zwart met witgeblokte sarongs, voerden de apen dans voor ons op, terwijl wij, keurig op de tribune gezeten, toekeken. In gedachten ging ik tientallen jaren terug, toen ik met de H.B.S.klas een bezoek aan Bali bracht. Vanuit de pasanggrahan reden we toen 's avonds naar een desa. We zagen hoe een man razend snel in een wa- ringin klom, om er op de kentongan te slaan. Uit het donker doken even later mannen op die zwijgend in de kring gingen zitten, totdat iedereen er was. Daar midden in de natuur, onder de donkere sterrenlucht en bij het licht van een paar olielampjes, zagen wij dezelfde dans, voor mijn gevoel heel wat indrukwekkender dan in de mo derne entourage. Als we terugkomen, zijn we warm en stoffig. Ik mis de mandibak, maar de douche frist ook wel op. De kamer is koel en donker. We houden een lange siësta. Wanneer we laat in de middag, op het voorgalerijtje, thee zitten te drinken, komt Ketut zijn opwachtig maken.. Hij is een neef van de hotelbeheerder. Om zijn studie te betalen, neemt hij af en toe gasten in zijn auto mee en laat ze het eiland zien. Wij zijn al eens met hem uit geweest. Het klikte meteen. Hij vond het helemaal niet gek, dat ik op een steen wilde zitten, met mijn voeten in de snelstromende kalie. Met eindeloos geduld maakte hij mijn jurk schoon, toen ik van een dijkje de mod der inglibberde en hij wees mijn man de mooste plekjes om te fotograferen. Hij is erg nieuwsgierig en wil van alles weten over ons leven in het verre Nederland. Soms zijn de vragen niet zo gemakkelijk te beantwoorden. "Is het waar, dat jonge mensen niet be hoeven te werken en toch geld krij gen?" Tja Morgen gaan we met hem naar Kinta mani en hij wil ons meenemen naar het huis van zijn ouders. 's Avonds eten wij in het visrestau- rantje aan de overkant. Het staat ge deeltelijk op palen en met vloed zit je er boven het water. De gerechten zijn er prima en de prijzen billijk. We zitten hier vaak. Er is zó veel te zien. De branding tegen het rif, vrouwen die bij eb daar hun krandjangs met karang vullen, felgekleurde bootjes met de driehoekszeilen en de voorplecht in de vorm van een vissekop, spelende kin deren op het strand, een plechtige asverstrooiing, de djagungverkopers, die op een arangvuurtje de kolven "net goed" roosteren. We kijken er naar de schitterende luchten, wanneer de zon ondergaat en naar de maan in de tropennacht. Een heerlijk plekje. De Tokèh die in de poort woont, laat zich horen, wanneer we naar ons pa viljoen terug slenteren. Alweer een dag voorbij. Jammer M.W. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 9