FLITSEN UIT EEN LEVEN OP BALI (SLOT) door G. A. Schotel Er zijn lange artikelen en dikke boeken geschreven over zeden en gebruiken, godsdienst en sociale verhoudingen, oudheidkunde en geschiedenis, kortom over alles wat Bali en het leven van de Baliërs betreft. Onder de schrijvers bevinden zich vele bekende namen, zoals v. Stein Callenfels, Goris, Liefrinck, van der Tuuk, Schwarz, Korn, Hooykaas en nog vele anderen. Het is dus onbegonnen werk daar in een kort opstel veel zinnigs over te zeggen. Toch wil ik proberen een greep te doen uit de meest in het oog vallende gebruiken. De tempels, ze zijn er in vele soorten en afmetingen. De dodentempels, de dorpstempels, het grote tempelcomplex van Basekeh van de 7 landschappen, etc. Men komt binnen door de gespleten buitenpoort, de Tjandi bentèr. Dit is door de goden gedaan om het gewone volk toegang tot het buitenhof te ge ven. Er vlak achter is een smal muur tje om de boze geesten tegen te hou den. Die kunnen zich volgens het ge loof alleen maar in een rechte lijn be wegen, terwijl de mensen om het muur tje heen kunnen. Dan komt de hoofd poort, de Padoeraksa, waardoorheen alleen priesters en dorpsoudsten mo gen gaan. Op de binnenplaats staan een aantal gebouwen, waaronder één of meer meroe's, een soort pagode van boven elkaar ligende daken van idjoek, de toempangs. Er is altijd een oneven aantal, maximaal 11. Dan is er ook altijd de padmasana, de zetel van de zonnegod, Batara Soerya. Er zijn in Bali twee jaartellingen. Het ene telt 6 maanden van 35 dagen, dus totaal 210 dagen van Galoengan tot Galoengan, het grootste offerfeest. Het andere jaar is nagenoeg gelijk aan ons zonnejaar en duurt van njepi tot njepi. Op die dag blijft iedereen in huis (se- pi) en wordt er geen vuur gebrand, zelfs niet om te koken. Als dan de boze geesten komen, denken ze dat Bali onbewoond is en vliegen ze weer door. Papiergeld was in die tijd op Bali niet erg gewild. Men stelde vooral prijs op de betaling in zilvergeld, vooral rijks daalders (wang klenting). Verder was er - onofficieel - de kèpèng, een Chi nese koperen munt met een vierkant gat er in, met een waarde van ca. 1/7 cent en voor dat geringe bedrag kon nog iets gekocht worden ook. Tweehonderd kèpèngs aan een bam boedraad geregen vormden een satak en dat was toen de meest gebruikte eenheid bij de lokale handel. De moei lijkheid zat in het koersverschil van elk landschap, de korting of "long". Had men b.v. bij een goede rijstoogst in het rijke Tabanan "long 7" dan zaten er maar 193 kèpèngs in een satak. In het armere Karang Asem kon dan bv. "long 3" van kracht zijn, dus 197 kè pèngs in een satak. En daar kwam bij transacties tussen handelaren in ver schillende landschappen bijna altijd onenigheid over. Soms zelfs ingewik kelde processen. In Bali is nog het schaakhuwelijk van kracht, meestal afgesproken werk en 18 van te voren gearrangeerd. De jonge man schaakt het meisje van zijn keuze en ze verbergen zich in een afgelegen hut. De familie van het meisje maakt veel misbaar, gaat op zoek en vindt het paar. De man wordt gestraft met een boete, meestal in natura, te betalen aan de ouders van het meisje. Een man van hoge kaste kan een meisje van lage kaste als bijvrouw (selir) nemen, nooit als hoofdvrouw (padmi). Trouwt een man van lage kas te een vrouw van hoge kaste dan wordt dat als een ernstig misdrijf be schouwd en streng gestraft. De geboorte van een tweeling is een ramp. De moeder is dan onrein, mag het huis niet in en moet enige tijd op het kerkhof bivakkeren tot ze als ge reinigd wordt beschouwd. Hanengevechten behoren tot de ge liefde volksvermaken. Goede vecht hanen zijn duur. Er wordt zwaar gewed, soms met petroleumblikken vol rijks daalders tegelijk. Het gevecht duurt meestal niet meer dan twee of drie ronden. De lengte van een ronde is de tijd die een klapperdop met een gat ter grote van een halve cent no dig heeft om in een blik water te zin ken. Lijkverbrandingen behoren tot de meest spectaculaire schouwspelen op Bali. De voorbereiding voor een grote lijkverbranding kan meerdere jaren du ren, gedurende welke tijd het lijk op gebaard blijft en mummificeert. Bij zo'n verbranding van een aanzienlijk per sonage worden dan soms duizenden gewone stervelingen, of hun restanten, meeverbrand. Het is een kostbare aan gelegenheid. \vw> I. De Balische gamelanmuziek is veel levendiger dan de Javaanse en ligt daardoor de meeste westerlingen beter in het gehoor. Er zijn talrijke dansvormen. De meest fascinerende zijn twee uitersten, de primitieve kètjak (apendans) waaraan een 200-tal mannen deelnemen. En de bijna decadente kêbyar, een creatie van de beroemde danser I Mario uit Tabanan, die toen nog zelf optrad. De kunst op Bali is een levende kunst. Er is voortdurend vernieuwing van stijl en van onderwerpen. Alleen de topmensen zijn enigszins bekend. Schilders zoals Sobrat en Ide Bagoes Madé, houtsnijders zoals Ma- dé Panti en I Njanê, zouden als ze in het westen hadden gewoond wereld faam hebben genoten. Onze eerste Baliperiode liep teneinde. Medio 1934 werd ik naar Banjoewangi overgeplaatst en had daar twee, niet al te gemakkelijke chefs boven me. Begin 1935 volgde Pasoeroean. Toen ik daar drie maanden was vroeg de baas me "heb je je familie al eens met daglicht gezien?", waarop ik ontken nend moest antwoorden. Eind 1935 mochten we tot onze grote vreugde terug naar Bali, nu als kepala van het grote kantoor te Denpasar. We hadden een heerlijk huis aan de aloon- aloon met het kantoor er vlak naast, 't Werk was afwisselend en interes sant en het Balische personeel was prettig en bekwaam. Financieel was 't nog wel moeilijk. Na zes jaar dienst stond ik nu weer bijna op m'n aanvangssalaris, maar we had den meer sociale verplichtingen. In die tijd sprak je daar niet over en hield je je groot. Pas later hebben we gemerkt dat vrijwel iedereen in dezelfde situ atie verkeerde. We hadden talrijke goede vrienden ook onder de Baliërs. Met de weduwe van de Belgische kunstschilder Jean Ie Mayeur de Mèrprès, Ni Njoman Pollok hebben we nog steeds contact. Onder de vlottende bevolking van Nederlan ders en vreemdelingen waren een aan tal nieuwelingen. Zoals de Zwitserse schilder Theo Meier, de Wit-Rus Ana- tole Shister en de Italiaan Antonio Locatelli. Tijdens onze afwezigheid had een rijke Engelse dame Bali bezocht en die was vooral begaan met het lot van de vele honderdduizende honden, die er, zon der aanwijsbare eigenaar, als schar minkels rondzwierven. Door haar be moeiingen werd, na haar terugkomst in Engeland een Engelse veearts, John Cronin, naar Bali gestuurd. Hij had een soort rijdend hospitaal annex apotheek bij zich, waarop de letters P.D.S.A. (People's Dispensary for Sick Animals). Maar al gauw bemerkte hij dat het on begonnen werk was alle honden te willen verzorgen en genezen. Hij be sloot daarom eerst opruiming te hou den onder de ergste gevallen en dat betekende dat zo'n 40.000 honden naar

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 18