Mislukte Bantengjacht Dit is een verhaal van W., employé van Kadjaran aan Java's zuidkust. Een be levenis die hij had met zijn baas Piet L. Voor de absolute waarheid steek ik mijn hand niet 't vuur. Piet dronk een stevige borrel en dat maakte de tongriem los. Maar W. zelf was ook niet vies van een neutje, misschien legde hij er een schepje boven op. Als ik dus lieg, doe ik dat in commissie. W. zat op een goed land, met goede vooruitzichten. Een onverschillige ke rel die bezield was van avontuur. Toen hij hoorde van een vacature op Kadja ran met zijn onbegrensde mogelijkhe den op gebied van de jacht, bedacht hij zich geen moment. "Zoek niet langer, jullie hebben al ie mand; ik ga naar Kadjaran". "Man je bent gek", hadden ze op het hoofdkantoor gezegd, "je mooie kan sen ruilen tegen malaria?" "Schaan malaria! ik wil een tij ger". En zo was hij bij Piet gekomen op het onbarmhartige Kadjaran. Waar hij zich overdag ontfermde over de kwijnende rubberboompjes, 's avonds over de slordige administratie op het kantoor. En dan bleef er altijd nog tijd over voor een praatje; de fles binnen handbereik. De jacht was een geliefd onderwerp van gesprek. De eerste de beste avond al, sleepte W. er de tijgers bij. Tot nog toe had hij zijn kruit alleen nog maar verschoten op tjèlengs en ajam-alas. Als hij toch ooit met eigen hand, zo'n gestreepte zou kunnen neerleggen "Wie schiet er nou op tijgers", had Piet gesmaald of W. 't had gehad over lapjeskatten. "Bantengs man, dat is pas spanning. GevaarlijkMaar wat is de jacht zonder gevaar?" "Hier bantengs?" "Waar anders?" "En de vergunning?" "Zonder. Kraait geen haan naar in deze negorij". Ja, en hoe meer jenever, hoe heldhaf tiger hij zich voelde worden. "Een be roerd land voor planters, een rotiand Kadjaran. Maar voor jagers een do rado. Wacht maar Die veelbelovende woorden gingen vergezeld van de laatste druppels uit de fles. Met een beneveld brein kroop hij bij de muskieten achter de klamboe. W. maakte de korte wandeling naar zijn eigen woning. De volgende dag, samen in de aan plant, bracht hij het gesprek weer op de bantengs. Piet (nuchter) deed ver baasd. "Bantengs? Wat voor ban tengs?" "We gaan er toch één schie ten, samen?" Piet, zich zelf een beetje kennende, schrok. Die verduivelde fles! "Ah man, daar is toch alle tijd voor. Denk je trouwens dat ik dat verrekte end helemaal ga lopen? Over 't moe ras en niet anders. Laat dus eerst maar een stevig vlot bouwen." Hij moest tijd winnen om de beesten uit de grond stampen. Wéér? en hoe? Tegenover die nieuwe wilde hij zijn prestige nog niet kwijt. Piet had naast zijn gebreken, een groot gevoel voor humor. Hij kwam op een lumineus idee. Jammer genoeg kreeg hij een nieuwe aanval, 't avontuur moest uit gesteld. Maar ach, de bouw van het vlot vergde ook tijd. 't Werd een zwaar, breed ding van grote bamboe-petoeng. Piet krabbelde op en een week later, omstandigheden gunstig, wind uit de goede hoek, scheepten de Nimrods zich in, met geweren en munitie, 't Moeras dat langs de hele oostgrens liep, stond hoog. Luguber. Vol dreiging van ziekte en dood. Piet strekte zijn leden prinsheerlijk uit, het peddelen aan W. overlatend. Per slot was alles om zijn plezier begonnen. Hoewel, zelf verwachtte hij er ook het e.e.a. van. In stilte verkneukelde hij zich En warm dat 't was op dat moeras met alle stank! Muskieten in dichte wolken, 't geschetter van cycaden deed pijn aan de oren. Ze waren een uur onder weg toen Piet waarschuwde: "Nu uit kijken, bij de drie pandans moeten we aanleggen. Verderop hebben de bees ten hun drinkplaats aan een lagune. Zoek zoveel mogelijk beschutting aan de kant, ze mogen ons niet zien, niet horen." Hij kneep z'n ogen dicht achter de dikke glazen en ook W. tuurde scherp voor zich uit. Onhoorbaar gleden ze verder, dicht langs de oever. En ja, daar doemden ze op, de drie pandans. Nog even, en ze meerden, waarbij ze tot de enkels in de bodem zakten. Het vlot maakten ze vast, met een touwtje aan een overhangende tak. Precies de goeie plek. Langs de bosrand konden ze de hele vlakte overzien. "Daar gra zen ze, als ze er zijn. Anders hebben we pech gehad; een volgende keer beter". Groen en welig strekte de weide zich voor hen uit; eind regentijd. Maar geen spoor van leven, zo ver het oog reikte. "We gaan langs de bosrand kijken". Geruisloos verwijderden zij zich van de moeraskant. Een sribomboh (water hoentje) schoot giechelend met haar koppel kuikens het struikgewas in. Ze doken weg, geschrokken. Maar er ge beurde niets en voetje voor voetje bereikten zij de bosrand. "Daarfluisterde W. "vér rechts voor, zie ik beweging boven 't gras. Donkere schaduwen". "Waarachtigdat zouden ze best kunnen zijn. Luister, jij gaat nu alleen verder, ik ga niet mee, want je kan niet weten... En ik verdom 't om te rennen. Zou 't trouwens ook niet kun nen. Probeer er dichtbij te komen, maar blijf aan de bosrand. En dan zoek je een boom, is veiliger... Kijk goed voor dat je schiet... en vooral... niet te gauw. Dus ik wacht hier." W. sloop weg, met bonzend hart; 't Norman W. en Piet. L. De eerste op zijn beurt geveld door malaria. De foto werd 50 jaar geleden, 1930-'31 genomen. En dan durven ze hier te praten van "Echte pion- niers" als ze opgespoten watergebieden met reusachtig materiaal klaar gaan maken voor de landbouw. Kassian Die luitjes hier, bedoel ik. ware avontuur tegemoetPiet ver loor hem uit het oog en zocht een plekje tussen licht struikgewas, van waar hij alles goed kon overzien. "Benieuwd hoe gauw 'ie terugkomt". Hij kwam niet gauw terug, W. Hij was in een boom geklommen, waar uit hij zo'n dertig, veertig meter verder twee beesten kon zien grazen. De rest van een kudde lag vreedzaam te her kauwen. Hij keek... en keek nog 's goedDie logge grauwe lijven als rotsblokken I Bantengs"Als dat bantengs zijn, ben ik een kameel, ver domme I" Hij vervloekte zijn eigen stommiteit. Dat hij zich zó had kunnen laten beet nemen. Piet SnotNijdig gleed hij uit z'n boom. En hij deed wat hij nooit had moeten doen. Hij kuierde op zijn dooie gemak naar de kudde toe. En karbouwen houden eenmaal niet van blanke mensen Als zij voor hun beesten niets te doen hadden, dreven de desamensen ze naar de vlakte bij de Dampar. Genoeg gras, water volop. Ze hadden er geen omkijken naar. Maar de dieren ver wilderden enigszins en vooral witte mensen konden beter afstand bewaren. Van ver zag Piet een lange gedaante het veld op slenteren. Was die vent gek geworden? Hij riep, hij schreeuw de, maar de brullende branding van de Laoet Kidoel overstemde zijn kre ten. Hij richtte zijn geweer omhoog en loste twee schoten. Explosies die dui zend maal door de echo's werden herhaald. De dodelijk verschrikte die ren sprongen overeind. Ze hadden al wantrouwend staan loeren naar die blanke indringer. Nu stoven ze met z'n allen op hem af. En W.? Rennen rénnen, zo hard hij kon terug naar het moeras, met de kudde op z'n hie len. Piet stond al op het vlot, hij had het touwtje los gemaakt en al zijn manipulatie's maakten dat het in be weging kwam. Toen W. kwam aange stormd, lag het al een paar meter van de kant. Hij sprong en kon zich nog net met moeite staande houden op de (lees verder volgende pagina onderaan) 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 14