De vlucht naar de vrijheid
10
(V)
door Kapitein Lindeboom
Dobo
Nadat de mannen te Dobo hadden gemeerd, bezocht men de ambtenaar van het
plaatselijke bestuur, die hun scheepje reeds had waargenomen. In alle toonaar
den bezwoer de man hen om onmiddellijk weer te vertrekken, omdat hij moeilijk
heden vreesde. Hij had immers net bezoek van Japanners gehad, die hem het
vuur aan de schenen hadden gelegd en met het gebruikelijke ritueel van ont
hoofding hadden gedreigd, indien blijken mocht dat hij op de een of andere
manier daden zou verrichten die het Japanse Keizerrijk onwelgevallig zouden
zijn. Maar de vluchtelingen wilden olie hebben; zonder olie zouden zij Merauke
nooit bereiken. Welnu, zij konden olie krijgen, als ze maar genegen waren om
daarna te verdwijnen.
Vlak voor men weer zee zou kiezen,
meldde zich een compagnie Ambon-
nezen die over een prauw en een rui
me voorraad proviand en wapens be
schikte.
Met twee prauwen op sleeptouw en
een aantal mensen aan dek voer de
"Soedoe" de nauwe zeestraat uit.
Bij het bevaren van de zee keek men
scherp uit of het Japanse marineschip,
dat enige uren eerder was uitgevaren,
nog te zien zou zijn. Omdat aan de
gehele horizon niets viel waar te ne
men, besloot men om zuidwaarts te
stomen. Het bleek een goede gok te
zijn geweest, want het Japanse patrouille
vaartuig heeft men niet meer gezien.
Zij voeren langs Tg. Taberfane en de
Batavia rots die daar nét onder water
als een sluimerend gevaar op argeloze
schepen ligt te loeren.
Vlak voordat men het zuidelijkste punt
van de Aroe-eilanden groep zou ron
den, moest nog de Blackburn bank op
vier streken gehouden worden.
Het was inmiddels avond geworden en
de maan scheen reeds, hetgeen het
speuren naar de witte krullers van de
branding, die men meestal boven zo'n
bank pleegt aan te treffen, enorm ver
gemakkelijkte. Inderdaad nam men na
enig turen door het eenvoudige kijker
tje de wit schuimende streep waar, die
de Blackburn bank markeerde.
Na de Blackburn bank kon één rechte
koers gezet worden op Kaap Valsch,
die tegenwoordig Tg. Salah heet, en
die zijn naam te danken heeft aan de
lage, slecht verkenbare kust van het
Frederik Hendrik eiland en de banken
vóór de kust, die zich met grote on
regelmatigheid verplaatsen.
Zo voer men door de Arafoera zee,
een traject dat 245 zeemijlen lang was
en aangezien de "Soedoe" met haar
twee prauwen op sleeptouw niet meer
dan zes knopen uit haar kleine machi
ne kon persen, was het tot Kaap
Valsch een dikke veertig uren varen.
Zowel overdag als 's nachts hield men
scherpe uitkijk, want men naderde het
gebied waar de Japanse macht afnam
en die van de geallieerde toenam. In
dit gebied kon men op een toename
van vijandelijkheden rekenen, ook al
omdat Merauke nog altijd in Neder-
landsch-lndische handen was.
Op een dag nam de uitkijk een prauw
waar die, gezien haar uiterlijk, niet in
deze wateren thuishoorde, maar uit
andere contreien afkomstig moest zijn.
De vaart werd teruggenomen en be
hoedzaam naderde men het vaartuigje.
Men ontwaarde toen twee wanhopig
zwaaiende mensen. Toen de kleine
prauw langszij dreef en men de twee
personen van nabij kon zien, wreef
iedereen zijn ogen uit van verbazing.
Want in de prauw zat een dominee met
wit boordje, zwarte stropdas en al en
zijn echtgenote in een stemmig donke
re rok en gekreukeld jakje.
Toen zij eenmaal aan dek stonden en
de predikant een kort dankgebed had
gepreveld, vertelden zij hoe zij in de
grootste haast nog net hadden kunnen
vluchten. Een lokale schoener, die ook
vóór de Japanse invasie wilde weg
komen, had hen op sleeptouw ge
nomen.
Omdat een bij de wind zeilende schoe
ner veel hinder ondervindt van een
sleep, had de bemanning waarschijnlijk
besloten om het prauwtje aan zijn lot
over te laten. Tot hun grote schrik ont
dekte het predikanten echtpaar dat de
sleepkabel gekapt was en dat zij los-
dreven; een willoze prooi van de gol
ven.
Walslurpen die zij nu eenmaal waren,
hadden zij er geen benul van om hun
prauw met de peddels die zij aan
boord hadden, met de kop op de wind
en golven te houden. Hadden zij dat
wél gedaan, dan hadden zij niet alleen
een stuk comfortabeler rond gedob
berd, maar hadden zij tevens minder
buiswater overgenomen. Nu waren zij
door het overmatig slingeren gekweld
en het buiswater maakte hozen nood
zakelijk.
Het uitgeputte echtpaar werd liefderijk
opgenomen en nadat zij gevoed en ge
laafd waren, kregen zij de enige hut
die de "Soedoe" rijk was.
De dag daarop werd Kaap Valsch door
de uitkijk uitgepraaid. Vanaf deze kaap
die tegenwoordig Tg. Salah heet, hield
men de boerenkoolachtige kust scherp
in zicht. Men hield het handlood nu
gaande en één van de Ambonnezen,
die eertijds bij de K.P.M. als djoeroe-
moedi had gevaren, kon met de lood
lijn omgaan. Telkens zong hij, als hij
het lood snel had opgehaald, de ge
vonden waterdiepte vakkundig uit.
Terwijl men de landmerken in peiling
hield, voer men naar Merauke, dat nog
zo'n 170 mijl stomen verderop lag. Het
aanlopen van Merauke op een kust met
weinig herkenbare punten, levert wei
nig moeilijkheden op, wanneer men
om de Oost varend de 5 tot 10 vadem
lijn aanhoudt. Merauke komt wel van
zelf in zicht.
Merauke
Merauke werd een streek of wat aan
bakboord uitgepraaid. Toen men de
Merauke rivier opstoomde, ontwaarde
men een ander kustvaartuigje dat 25
man van de Australian Imperial Forces
(A.I.F.) aan boord bleek te hebben. Het
was voor de mannen een hele ver
ademing eindelijk het laatste stukje
onbezet Nederlands-Indisch grondge
bied te kunnen betreden. Op hun
vlucht hadden de mannen om de hoek
van elke kaap, loerende Japanners
kunnen verwachten; zij hadden als het
ware de hijgende adem van hun ach
tervolgers in hun nek gevoeld.
Men maakte de "Soedoe", die gelijk
tijdig met het andere kustvaardertje
zou uitvaren, gereed voor de oversteek
naar het Australische continent. Op het
bakdekje, door sommigen plechtstatig
de voorplecht genoemd, kwam een
"oerlikon", die - als hij begon te schie
ten - op een keffende proppenschieter
leek. Als er nu een Japanse Zero over
dorst te vliegen, beloofden de mannen
elkaar, dan zou die op een portie blau
we bonen worden getracteerd, waar
zelfs de Japanse keizer niet van terug
had.
Er werd proviand ingeslagen, maar
toen men bij de ambtenaar van het