De eerste renaissance van het K.B.G., een laatste glorie
van het oude kasteel Idoor Dr. H. J. de Graaf
6
PRINJESDAG A.D. 1790
Het museum van het K.B.G. aan Medan Merdeka in Jakarta.
Het wijdberoemde Bataviaasch Genoot
schap, gesticht op 24 april 1778, sedert
1923 Koninklijk (K.B.G.), heeft zijn ups
en downs, zijn voor- en tegenspoeden
gekend, vooral in het begin. Steeds
echter is het zijn malaises te boven
gekomen, tot het na de souvereiniteits-
overdracht aan bloedarmoede bezweek
en in het jaar, waarin het zijn twee
honderdjarig bestaan had kunnen vie
ren, slechts het Museum aan het Ko
ningsplein (Medan Merdeka) met zijn
kostbare inhoud (oudheden, boeken en
handschriften) bleef getuigen van het
vroegere streven en pogen. Toch prijk
te nog op 24 april 1978 op de voorgevel
van het "Moesioem Nasional" de cij
fers 200, een late hulde, niet aan het
voorgeslacht, maar aan de voorgan
gers.
In dit opstel zal men het oude Kasteel
van Batavia nog eenmaal in zijn volle
glorie te aanschouwen krijgen, t.w. op
de verjaardag van de Erfstadhouder,
prins Willem V, op 8 maart 1790. Met
zekere weemoed zullen wij deze pracht
en praal van het Indische "Ancien Ré
gime" overzien. Een 171 jaar waren
verlopen sedert Jan Pietersz. Coen dit
bouwwerk in het Koninkrijk van Jaca-
tra stichtte en nog slechts 18 jaarkrin
gen scheidden het van de radicale
sloping door de grootscheepse her
vormer, Herman Willem Daendels. Een
laatste groet van een schilderachtig
verleden.
Wij zullen in ons verhaal een luister
rijke plechtigheid bijwonen, zoals er
wel meer binnen de oude wallen van
dit naar de tropen overgeplante Kas
teel eenmaal plaats vonden, t.w. de
grote algemene Vergadering van het
Bataviaasch Genootschap van kunsten
en Wetenschappen met opzet geplaatst
op de verjaardag van de ook in de
kolonie nu geliefde Prins. Dit relaas
zal ons ook een blik gunnen op de
zeden en gewoonten der Westerlingen
in de tropen en ook tonen, hoe men
daar destijds de wetenschap trachtte
te beoefenen, zij het met vallen en
opstaan.
Als de avond valt, pleegt de uil van
Minerva uit te vliegen, pleegt men wel
eens te zeggen. U kent deze vogel uit
de Griekse mythologie, de lichtschuwe
metgezel van de godin der weten
schappen, de maagdelijke Minerva (of
Athene). Bedoeld wordt, dat wanneer
een beschaving of cultuur ten einde
snelt, de late vertegenwoordigers dier
zijn slot naderende cultuur zich bij
zonder tot de beoefening der weten
schappen aangetrokken voelen. Dit
laatste was het geval in de nadagen
onzer Oost-Indische Compagnie. Toen
werd in Batavia het Bataviaasch Ge
nootschap voor Kunsten en Weten
schappen opgericht, dat pas in 1923
"koninklijk" werd, dus kortweg: K.G.B.
Het voerde de zinspreuk "Ten nutte
van het (al)gemeen" en beoogde dus
nuttig te zijn voor Inheemsen en
Vreemden. Het Genootschap had zich
een wijd arbeidsveld gekozen, bijna
eindeloos groot, en poogde zowel nut
tige kennis te verzamelen, als wel aan
anderen door te geven.
Reeds in het jaar der oprichting was
besloten om éénmaal 's jaars plechtig
bijeen te komen in het oude Kasteel,
samen met de "Opperbestuurder des
Genootschaps", de Gouverneur-Gene
raal met zijn Raad van Indië. Deze al
gemene vergadering heeft na 1778
slechts éénmaal plaats gevonden en
daarna in elf jaar niet meer. Helaas
was op deze grote dag het voor de
Grote Heer bestemde "Eeregestoelte"
ledig, in verband met diens "onpasse
lijkheid". Slechts stond er voor de aan
wezige leden een "prachtig ontbijt"
klaar, terwijl de volijverige secretaris,
de ridder Von Wurmb "eenige zeer
fraaije proeven deed met de elec-
trische machine (electriseer-machine)
en o.a. "duidelijk aantoonde van hoe
groot nut die conductors (bliksemaf
leiders) kunnen zijn om schepen te
beveiligen tegen het blixemvuur". Ik
herinner er hierbij aan, dat Benjamin
Franklin kort te voren de bliksemaflei
der had uitgevonden. "Eripuit fulmen
caelo sceptrumque tyrannis" stond
toen onder zijn portret: Hij heeft de
hemel de bliksem en de tyrannen hun
scepter ontroofd.
In het volgende jaar, in 1780, ging de
algemene vergadering met zijn ontbijt
niet door, wegens de "aanhoudende
indispositie" van de Gouverneur-Gene
raal, die deze bijeenkomst uitgesteld
wenste tot een betere gelegenheid,
terwijl ook in 1781 in de bestuursver
gadering van 5 februari de voorzitten
de directeur (wij zouden eenvoudig
zeggen: de Voorzitter) te kennen gaf,
"dat Zijne Edelheidom reeden van
het volhandig werk en de nog ver-
wagte tijding uit Nederland verkozen
hadden, dit jaar op den 8en Maart
geene Algemeene Vergadering te hou
den". Men mag aannemen dat de zor
gen voor de pas uitgebroken vierde
Engelse zee-oorlog de grootste be
lemmering vormden.
Deze noodlottige strijd duurde vier ja
ren, wat een afdoend excuus was, om
die feestelijke samenkomsten over te
slaan. Of de daarop volgende burger
twisten tussen Patriotten en Oranje
klanten in het moederland, ook tussen
de keerkringen merkbaar zijn geweest,
vermag ik niet voetstoots te bevestigen
of te ontkennen. In elk geval sprak de
waarnemend voorzitter, ds. Theodorus
Vermeer in 1790 over de "hartgrieven-
de rampen van een door tweedracht en
burgertwisten zo deerlijk gefolterd
Vaderland", waardoor in Indië de
"moed ter neer gedrukt, den ijver
verflauwt en de aandagt op dringen
der voorwerpen gevestigd" bleef.
Doch na de vrede met Engeland in
1784 en het herstel van de Prins in
1787, helaas niet door eigen kracht,
bleef het herstel van het Bataviaasch
Genootschap toch voorlopig uit. Men
schreef deze geringe activiteit toe aan
de tropische hitte, "het heete lugtge-
stel, die vijand van den ingespannen
geest", die er altijd was geweest en
steeds zou blijven, aan de vele bezig
heden der leden, van elk in zijn beroep,
maar toch zou ik nog een andere, altijd