werkende factor willen noemen, n.l. de onkunde der meeste heren. Het moch ten nog zulke bekwame kooplieden of administrateurs zijn, van de beoefening der wetenschappen hadden deze goe de lieden meestal geen kaas gegeten, een paar uitzonderingen daar gelaten b.v. de predikanten of sommigen der geneesheren. Die hadden ten minste iets van een academische studie ach ter de rug. En dan waren er op Java ook veel te weinig boeken, om zich in te verdiepen. In deze slappe tijd ging het aantal le den van het Bataviaasch Genootschap er zeker niet op vooruit, integendeel. Er keerden steeds terug naar het ge liefde patria - de uitdrukking: met ver lof gaan, moest nog gebroen worden - of ze bezweken onder het genadeloze klimaat van de kustplaats Batavia soms 3 in 40 dagen) met zijn gevaarlijke uit dampingen der moerassen (de muskie ten waren als ware schuldigen nog niet ontdekt). Zo stierf vrij plotseling de bekwame en vlijtige baron Von Wurmb, niet en kel een volijverig secretaris, doch ook een wetenschappelijk steunpilaar van het Genootschap, die alles van de na tuurlijke historie dier dagen wist en ook in de speciale proeftuin vlijtig tuinierde. Hij overleed juist een maand na de laatste door hem bijgewoonde bestuursvergadering op 5 december 1781. Zijn heengaan werd diep be treurd. Dan verdween de energieke oprichter van het Genootschap mr. Jacob Cornelis Mattheus Radermacher van het toneel. Op zijn thuisreis werd hij met zijn ge zin door Chinese medepassagiers ver moord. Ook de kundige en zeer ver lichte Willem van Hogendorp, vader van de ons bekende Gijsbert Karei uit Den Haag, en de ook naar Indië ge trokken Dirk, vertrok en zijn schip ver ging met man en muis. Men hoorde er later niets meer van. Een groot verlies was ook het verscheiden van de ge leerde ds. Josua van Yperen, die reeds elf maanden na zijn aankomst in Bata via op 11 febr. 1781 aan de beruchte Bataviase koorts (malaria) bezweek. Men had grote verwachtingen van hem. Ouderen onder ons zullen zich zijn naam voorin de thans vervangen psalmboeken nog herinneren, want hij heeft een groot aandeel gehad aan de nu vervangen psalmvertaling van 1773. Geen wonder dus, dat het ledenaantal terugliep. Er gingen heen, doch er kwamen niet bij. Het bestuur, of de "dirigerende leden" schijnen in die slappe tijd de lopende zaken op eigen houtje geregeld te hebben. Doch zo kon het op den duur niet voortgaan. Dit beseften sommigen der heren ten slotte ook wel, bv. de Voorzitter, die in 1789 door ziekte reeds in twee jaren de vergaderingen niet had kunnen bij wonen. Hij stelde voor, daarom een vice-president te benoemen, ofschoon de Statuten dit ambt niet eens kenden. Daaroe werd op 13 juli van dat jaar het bestuurslid ds. Theodorus Vermeer benoemd. Dit was een uitzonderlijk man. Eerst was hij predikant te Namen geweest, denkelijk voor het Hollandse garnizoen aldaar. Namen behoorde toen tot de z.g. Barrière-steden, waar - bestemd tégen Frankrijk - Nederlandse militai ren gelegen waren. Misschien preekte hij daar toen ook wel in het Frans, maar voor wie? Op 8 september 1770 legde hij zijn ambt aan de Maas neer en vertrok naar de Tjiliwoeng, waar hij in 1771 aankwam. Daags na zijn intree- preek schonk Gouverneur-Generaal Van der Parra hem een vergulde koets met twee stel paarden en een koetsier, denkelijk een slaaf. Zulke presentjes aan dominees waren toen heus geen zondering. Toen ds. Van Yperen aan kwam vond hij een huis gereed, van al het nodige voorzien. Ook hij kreeg een koets mèt een span paarden èn twee voorlopers, zo mede een paar lijfeige nen. En daar bleef het niet bij. Vermeer bood dadelijk aan, ook in het Frans te preken, hetgeen dankbaar werd aan vaard. Ook vermocht hij goed de pen te voeren, zodat men hem met het ambt van scriba van de kerkeraad belastte. Hij was tevens lid van het College van Curatoren en Scholarchen der Stads scholen. Ten behoeve van het onder wijs schreef hij een boekje voor gods dienstonderricht, waarvan de Regering 2000 exemplaren liet drukken. Toch is het, gelijk zo vele erg aan slijtage on derhevige schoolboekjes, nu hoogst zeldzaam. Verder sprak hij niet minder dan drie "WONDERLIJKE VERHALEN UIT DE INDISCHE HISTORIE" door Dr. H. J. de Graaf Historische feiten, interessante bijzon derheden en anecdotes uit de kleurrijke historie van de oude koloniën. Boeiend, met groot gevoel voor humor geschre ven door een van de oudste deskundi gen op het gebied van de Indische His torie. Een naslagwerk voor nu en later 176 pag. - geïll. - f 49,50, f 5,25 porto lijkredenen uit, en liet ze ook drukken, t.w. één voor een collega, ds. H. Tee- ringh: "Een helder flikkerend, dog al te vroeg uitgebluscht ligt". Twee voor overleden G.G.'s: n.l. voor van der Parra: "Een groote in Israël gevallen" en van Riemsdijk: "Oppergezag der Godheid in het Afsterven van Aards- grooten verheerlijkt". Gelijk wij zien zullen, sprak hij ook twee maal voor een algemene vergadering van het Bataviaasch Genootschap. Hij was ook lid der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen in Haarlem, waaruit bij slot van rekening het Bataviaasch Genootschap is voortgekomen. Geen wonder, dat hij ook van dit laatste lid werd. In 1783 was Andries Moens (reeds Directeur-Generaal) daar voorzitter van geworden, doch pas op 14 juli 1784 voerde hij voor het eerst de voorzittershamer, als zo iets toen al bestond. Hij schijnt echter vaak ziek te zijn geweest, zodat hij zich in 1789 ge dwongen voelde de hulp van een waarnemend voorzitter in te roepen. Blijkbaar had niet alleen zijn gezond heid gesukkeld, doch ook de zaak van het Bataviaasch Genootschap. Ds. Theodorus Vermeer werd voor dit nieuwe ambt aangezocht, dat hij "gra- tieuselijk" aanvaardde. Het was toen ook voor het eerst, dat het reeds in 1787 ingestelde aanvangsgebed in de bestuursvergadering werd uitgespro ken. Ook de hernieuwde veerkracht, waarmee het Genootschap sedertdien bezield was, mag wel aan deze predi kant Vermeer worden toegeschreven. Dadelijk werd n.l. besloten, de Opper bestuurder, de G.G., van de toestand van het Genootschap op de hoogte te stellen, zo mede hem regelmatig in te lichten over de beknopte notulen der bestuursvergaderingen. Tevens kreeg de Secretaris op 13 sep tember de opdracht door een "Pro gramma" met de meeste spoed "hoe eer hoe beter" het publiek, dat daarvoor in aanmerking kwam, omtrent de "staat des Genootschaps" voor te lichten. Couranten bestonden destijds niet meer of nog niet in Batavia, an ders had men het wel daarin gezet. Geen wonder dus, dat tien dagen later de aftredende secretaris Mr. Carel Sa- xe, die aan repatriëren toe was, in een "bespreking van de "kwijnende gesteldheid" van het Bataviaasch Ge nootschap, dat hij reeds beschouwde "als een Licht, dat reeds was onder gegaan, thans eene flikkerende hoop" waarnam, "dat hernieuwde po gingen den ouden luister wederom zul len hervoorbrengen". Aldus de Heer Hendrik Nicolaas La Clé. Inderdaad, er werd nu behoorlijk aan gepakt en wij zullen wel niet ver mis zijn, als wij een belangrijk deel dezer activiteiten aan de nieuwe vice-voor- zitter, ds. Th. Vermeer toeschrijven. Men begon met de organisatie ener "algemene ledenvergadering". De aan wezigheid van de Opperbestuurder en (lees verder volgende pagina) 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 7