Toerisme in het Tengger-geberte ill TO De toegangswegen tot de Tengger zijn door de eeuwen heen dezelfde gebleven, maar de stijl van reizen is langzamerhand veranderd. In de eerste helft van de vorige eeuw, toen de wegen slecht en de wildernissen vol tijgers waren, reisde men in grote gezelschappen, die al gauw een officieel karakter kregen. Een re sident of een regent, die een natuuronderzoeker te gast kreeg en verder diende te helpen, maakte van de gelegenheid gebruik om de uithoeken van zijn gebied eindelijk eens te leren kennen. Dan trok men, omstuwd door controleurs, rang- ga's, wedana's, demangs, die allen weer hun gewapend en bereden gevolg hadden, de bergen in. Het aantal koeli's, koks, paardenverzorgers, wordt nooit genoemd maar moet aanzienlijk zijn geweest. De eigenlijke reiziger, om wie het allemaal begonnen was, de jonge romanticus uit Duitsland of Zwitserland, viel in dit illustere ge zelschap niet bijzonder op. Van regentschapswege waren er hier en daar pasanggrahans en voor eten en drinken werd rijkelijk gezorgd. Ik vermoed dat het een oude Indonesische in stelling is, deze begeleiding van reizigers. Ook minder officiële en minder be kende gasten werden voortreffelijk onthaald. Beete Jukes en de zijnen raakten in 1844 niet uitgepraat over het heerlijke eten dat de rangga van Lumajang hun in elke pleisterplaats liet voorzetten. En zij reisden particulier en zonder pas - telkens als zij, als 'law-abiding citizens' hun opwachting bij de autoriteiten maak ten, was 'toevallig' de resident of assistent-resident niet thuis, zodat de passen niet gecontroleerd hoefden te worden. Men reisde te paard. Dames, die er een enkele keer bij waren, lieten zich dragen in een tandoe (en Junghuhn bericht dat hij zich eens - bij gebrek aan een tandoe - liet vervoeren staan de in een goenizak die tussen twee bamboe's hing). Te paard kon je een heel eind komen. Zo werd vanuit Ma- lang, via Wendit, richting Tumpang - maar bij Pakis linksaf - langs binnen wegen Nangkajajar, en vandaar Tosari, in één dag bereikt. Men had dan nog ruim tijd voor een wandeling vóór het avondeten werd opgediend. Later, toen de wegen beter en de ge zelschappen kleiner en talrijker wer den en de regenten het dienstbetoon aan de plaatselijke hoofden overlieten, reden Bromo-bezoekers in een dogkar of sado van Malang naar Tumpang, van Pasuruan naar Pasrepan of van Probolinggo naar Petalan. Daar wer den dan weer paarden gehuurd. In de 90-er jaren arriveerde men op Tosari per riksha, een vervoermiddel dat al even hachelijk was als de becak van nu. Een stereotyp reisplan uit die dagen luidde: Pasuruan - Tosari, Tosa ri - Bromo - Ngadisari, Ngadisari - Pro bolinggo, en nam drie dagen in be slag. Langs deze route is de meeste oudere informatie over Tengger, Bro mo en Zandzee opgedaan. Een enke ling, zoals Leschenault in 1805, Beete Jukes in 1844, en natuurlijk Junghuhn en Zollinger, bezochten Ledok Amba en leerden het terrein tussen Bromo, Widadaren en Ider-lder kennen. In het middelgebergte, in de kraters Segara Wedi Lor en Kidul, kwamen alleen de twee laatst genoemden. In de jaren '30 natuurlijk werden Nga disari, Tosari, Nangkajajar en Gubug Klakah boven Tumpang per auto be reikt. Daar huurde men koeli's. Zelf met een rugzak lopen was tegen de adat, met een pikolan - wat zeer doen lijk is - helemaal. Ik denk niet dat de leden van de Indonesische Alpenclub deze laatste techniek verder ontwik keld hebben. Ik bericht U nu over 1981. Er is veel veranderd. Ik hoor dat er nu zelfs geen Colt naar Tosari gaat. Het is niet meer 'in'. Mocht iemand toch Tosari bereiken, dan zorgt de kepala desa voor logies. Van Tosari voert een bre de, stoffige weg, die pretendeert een autoweg te zijn, via de Mungal naar de top van de Penanjaan, en van de Mun gal de Zandzee in. Hoe betrekkelijk het begrip 'autoweg' is, bleek ons, mijn vrouw en mij, toen wij, naar de Zand zee afdalend (ca. 230 m), halverwege een auto met vier jongens uit Bandung zagen staan. Die waren ons een twin tig minuten eerder, daar boven, ge passeerd, waar wij in de schaduw van oude Acacia's Moluccana, onze Ion- tong hadden zitten opeten. Zij klamp ten ons aan, omdat ze niet wisten waar ze eigenlijk terecht zouden ko men als ze verder reden. Naar bene den ging het wel. Maar als ze door de Laut Pasir (Segara Wedi, Zandzee, Dasar) Ngadisari niet konden bereiken - 3V2 km door mul zand en dan nog eens een rotweg als deze op? - wat dan? Wij, gelukkige niet-autobezitters, dachten dat het wel zou gaan, we had den immers sporen van jeeps daar beneden gezien. Maar ja, Bandoengers laten zich door een Oud-Malanger niet Linkerfoto: De Widadaren-top, ook met veel meer bos, bijna tot boven aan toe. In het midden gaat een kloof loodrecht omlaag, met een watervalgeul. Beneden in de kloof is altijd water, je kunt het zo drinken. Er staat een klein gammel offertafeltje, dat 'sanggar' heet. Rechts van de verticale kloof ziet U nog een donker min of meer schuin liggend ravijn. Rechts daarvan een bergrug en weer rechts van die rug, bijna bij de donkere slagschaduwpartij, ziet U een klein zwart gat. Dat is de grot, die in verband staat met initiatie-riten, werd mij verteld. Met hindoeïsme heeft dit natuurlijk helemaal niets te maken. De mensen zeggen wel dat ze van de Agama Hindu zijn, maar dat is geloof ik alleen maar om door het ministerie van godsdienst erkend te worden en verder met rust te worden gelaten. Rechterfoto: Aan de voet van de Batok, kijkende in de richting van Penanjaan en Cemara Lawang. Alang-alang groeit hier veel. Rechts van de blote voeten van mijn vrouw ziet U een pol 'Festuca nubigena', wat Junghuhn 'bosgras' noemde (in bossen groeiend gras). De hoge top in het midden is de G. Lingga of Argawulan, links ligt de Penanjaan. Het Bromo-Permai Hotel ligt eventjes rechts van de vooruitspringende hoek van de C. L. (boven de slagschaduw van die hoek). De Bromo is niet zichtbaar, die ligt meer naar rechts, achter de Batok die nog juist een voet laat zien.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 10