Johannes van Soest,
de Indische "Van Alphen
J door Ems 1. H. van Soest
Soms heeft het lot merkwaardige "coïncidenties". In één en dezelfde week,
onafhankelijk van elkaar, kreeg ik contact met twee achterneven, die uit de Ver.
Staten met "bliksembezoek" over waren. De een van vaders-, de ander van
moederszijde Beiden stellen belang in familie-onderzoek en zo kwam voor mij
een tijdelijk verwaarloosde maar fascinerende hobby weer tot nieuw leven. Ik
dook onder in de gegevens die mijn broer Jan en ik indertijd bijeengegaard
hadden en bepaalde mij ditmaal bij de Van Soesten. (Over de Van Angelbeeks
schreef ik reeds in Moesson no. 15 dd. 15 maart 1978 en no. 16 dd. 1 april 1978.)
De geschiedenis begint met een Cor
nells van Soest uit de 17e eeuw, die
in 1670 een zoon kreeg: Jan, een naam
die veelvuldig zou voorkomen.
Maar waar kwam deze Cornelis van
daan? Was hij wel van zuiver Neder
landse oorsprong of had die iets met
Frankrijk te maken? Hoe komen die
twee franse lelies (fleurs de lis) in het
wapen met daaronder een azuurblauwe
ruit? "Pays d'Utrecht", zegt de grote
Rietstap, om in heraldische taal te ver
volgen: "d'arg.a deux fleurs de lis de
gu en chef et une losange d'azur en
p." Kunnen de voorouders van Cornelis
Hugenoten zijn geweest?
Hoe het zij, zijn afstammelingen waren
rasechte totoks, die er een soort tra
ditie van maakten niet te trouwen vóór
hun 34e jaar. Johannes en Margaretha
van Soest-Trapman brachten voor het
eerst de naam Willem in het geslacht,
toen ze hun in 1772 te Den Haag ge
boren zoon zo noemden.
Deze Willem hield de traditie hoog,
trouwde niet vóór de geijkte leeftijd
met ene Maria Magdalena Wimmer te
Den Haag en noemde zijn op 14 fe
bruari 1807 geboren zoon Johannes,
eveneens traditiegetrouw. Wie de bij
diens doop als getuige aanwezige Su
sanna van Vierzen was, staat helaas
Johannes van Soest, de kinderdichter,
overgrootvader van de schrijfster, naar een
schilderij van L. Springer.
6
niet opgetekend. Zoveel te meer werd
later opgetekend door de dopeling zelf,
de eerste Van Soest, die blijkbaar met
grote ijver wenste in te halen wat zijn
voorvaders hadden verzuimd. En hij is
het, die de geschiedenis van ons ge
slacht de eerste glans verleent van le
vensechtheid, omdat hij het de moeite
waard vond zijn belevenissen in schrift
te vereeuwigen. Hij was mijn overgroot
vader. Met hem komt er kleur in het
levensbericht I
Hij trad jong in het huwelijk met een
meisje uit Noordwijk, Johanna Steger-
hoek en ik heb mij laten vertellen dat
zij uit een bollenkwekersfamilie kwam.
Mijn vader schreef daaraan zijn grote
liefde voor bloemen en planten toe.
Het leven van Johannes zou waar
schijnlijk langs dezelfde gelijkmatige
banen vergleden zijn als dat van zijn
voorgeslacht, wanneer hij als jong on
derwijzer in Nederland was gebleven.
Maar hij was de eerste van de familie
die de roep der verten beantwoordde.
Op 28-jarige leeftijd vertrok hij in 1835
met vrouw en kind naar Nederlands-
Indië. "Vierduizend uurtjes om en bij!"
zegt hij zelf in zijn gedicht "Reisje van
Batavia naar Tenger-Agong", waarin
hij ook zijn eerste bootreis ter sprake
brengt. "Dat is 166 etmalen en 16 uren,
dus een klein half jaar". Natuurlijk
maakte hij de reis per zeilschip. Hij be
sefte de draagwijdte van zijn stap en
bekent, zich dikwijls te hebben afge
vraagd: "Père, wat begin je?" Op die
reis werd zijn tweede kind geboren op
de Atlantische oceaan, waarom hij haar
Rhoona Atlantica van Soest noemde.
Zijn eerste standplaats was Pasoeroe-
an, stad die telkens opduikt in onze
familie. Zijn zoon Johannes Willem A-
braham (mijn grootvader) werd er in
1838 geboren, in 1891 zouden mijn ou
ders er trouwen en in 1893 zag zijn
achterkleinzoon van dezelfde namen,
mijn broer, er het levenslicht.
Na een verblijf van vier jaar te Pasoe-
roean klonk reeds 's Landvoogds
fluitje", d.w.z. Johannes werd overge
plaatst naar Soerabaja, waar hij slechts
een jaar blijven mocht. Hij had ge
meend hier eindelijk vaste voet op
Java te krijgen, maar het Gouverne
mentsbesluit beschikte dat Batavia zijn
diensten nodig had. Dus werd de in
boedel verkocht, "vendutie houden is
de term." Hij kwam tot de verblijden
de ontdekking dat zijn inkomsten ver
meerderd waren. Het gezin ging
scheep naar Batavia.
Ter reede van Semarang schijnt er iets
met het zeilschip te zijn gebeurd, want
hij vertelt terloops dat hij bijna in
Neptunus' rijk zou zijn gegaan. Bij
aankomst te Weltevreden maakte een
gevoel van geborgenheid zich van hem
meester. Reizen was goed en wel,
maar hij had er nu wel wat genoeg
van! Hij verlangde er sterk naar, aan
het werk te gaan I
Dat werk was echter veel en veel
zwaarder dan hij dacht. Niet voor niets
had het Gouvernement zijn hulp inge
roepen! De Bataviase lagere school
jeugd kostte hem handen vol werk.
Wilskracht hield hem lang overeind in
dit ongezonde oord van toen, dat be
kend stond als het graf der Europea
nen. Slag na slag trof hem in zijn ge
zin: Zijn oudste in Nederland geboren
kind stierf. Ook Rhoona Atlantica be
zweek. Zijn zoontje Abraham noemt hij
"kleine lijder" en ook hem bracht hij
naar Tanah Abang, de Europese be
graafplaats. Al spoedig moest hij ook
Henri van Soest en het na hem ge
boren zusje afstaan.
Het was hier te Batavia waar hij zo
intensief met de Indische jeugd in
contact kwam en waar zijn eigen kin
deren maar zo kort van het leven
mochten genieten, dat hij tot dichten
kwam. Wel had hij reeds veel eerder,
te Pasoeroean, proeven van dichtkunst
gegeven, maar deze bleven beperkt tot
versjes in poëzie-albums. Nu bezong
hij taferelen, toestanden, voorvallen,
die het Indische kind, die e I k Indisch
kind betroffen. Hij werd zo d e dichter
voor het Indische kind en kreeg de
bijnaam van Indische van Alphen.
Verschillende van zijn versjes werden
door de componist C. Hune op muziek
gezet en te Haarlem bij de muziek
uitgever G. W. Derx uitgegeven. Het
is een twaalftal van de beste: Het Rijst
Johanna van Soest, dochter van Johannes
en echtgenote van de schilder L. Springer,
die bovenstaand schilderij van haar ver
vaardigde.