De oud-Indische Table d'Höte door Dr. H. J. de Graaf 10 Het oude Hotel Wisse in Batavia, op de hoek van Molenvliet en Noordwijk, op welke plaats Gouverneur-Generaal van der Parra (1761-1775) reeds een landhuis bezat. In later tijd stond hier een groter hotel met winkelgalerij. Toen ik ruim een halve eeuw geleden voor het eerst van de mailboot op Java's bodem voet aan wal zette, maakte ik spoedig kennis met een Indisch hotel restaurant, ik meen dat het het Java-hotel was. Ik betrad een luisterrijke eetzaal met talloze tafeltjes. Ik nam plaats aan een daarvan, waarna een mandoer mij, volslagen "baar", eerbiedig naderde en beleefd toefluisterde: "Makanen Eropa attawa Djawa?" Manmoedig zei ik: "Djawa" en toen geschiedde, wat de geestige Franse tekenaar Coedès zo aardig geschetst heeft, er verscheen een lange rij gedienstige geesten, ieder met twee schalen, borden of bordjes, waarop de, voor mij tenminste, vreemdste gerechten lagen. De rest kan men zich voorstellen. Ofschoon ik zorgvuldig vermeed, wat er te róód uitzag, brandde ik mij behoorlijk aan tong en verhemelte. Enfin, ik doorstond de vuurproef nogal mannelijk. Dat zou een dertig jaar te voren wel anders zijn toegegaan. Van alleen zit ten aan een eigen tafeltje, "in splendid isolation", was toen nog geen sprake, want er was destijds een "table d'höte", om het eens op zijn Frans te zeggen. Op een vastgesteld uur werd men aan tafel genood, een "lange, lan ge tafel met een tafellaken", zoals de beruchte Bas Veth het beschrijft in zijn zuur boek "Het leven in Nederlandsch- Indië". Langs de kanten stonden vin gerkommen en borden, vergezeld van bestek. Over het midden der tafel ver scheen een eindeloze rij schotels en schoteltjes met wat er op, dat Veth honend "spijze" noemt. Zijn verdere beschrijving bespaar ik U, het is wel echt in zijn trant, doch het zou U de eetlust benemen. In elk geval, men zat er niet alleen, doch at in gezel schap, wat in elk geval gezellig was. Dat ervoer ook ds. de Lion Cachet, die, pas in Indië, in 1891 wat overtijd aan tafel kwam. Hij vindt nèt nog een plaatsje aan de openbare tafel, "een vreemdeling onder vreemden" (p. 109- 110). Een prettiger indruk krijgt men van de foto's, die van die oude Indische "table d'höte" bewaard zijn. Een groot aantal leunstoelen staan al uitnodigend klaar. Het gaslicht is nog niet aangestoken. De witgekalkte wanden zijn versierd met grote, ingelijste lithografieën en romantische pleisterbeelden, recht streeks uit Parijs betrokken. Achteraan ontwaren we een der buffetten, met veel spiegelglas. Kennelijk bevinden we ons in de binnengalerij van een tot hotel verbouwd oud-Indisch landhuis. Zo zijn de meeste dier hotels ontstaan. Doch ook werd wel de achtergalerij of "pendoppo", zoals Jan ten Brink hem noemt, als eetzaal ingericht, b.v. in het z.g. Marine-hotel, waarvan de vloer zelfs van prachtig blank marmer was. Ook dit hotel zal men thans ver geefs zoeken, daar het wel op de plaats van de latere Postspaarbank stond, aan het Rijswijkse plein. Justus van Maurik, in zijn vrije tijd een vlot novellenschrijver en bij een vo rige generatie even getapt als nu Car- miggelt, was feitelijk een tabakshande laar en in die functie ondernam hij in 1896 een zakenreis naar Insulinde, die hij ook litterair uitbuitte door zijn "In drukken van een Totok. Indische Ty pen en Schetsen". Dit nog steeds leesbare boek - het is zelfs laatst weer eens uitgegeven, is heel wat minder zwartgallig dan het bittere werk van Bas Veth. Aan de Indische hotels, ho telhouders en hotelhoudsters wijdt hij een hoofdstuk van 29 bladzijden en 11 afbeeldingen (het boek is voor zijn tijd rijk geïllustreerd). Over de huisvesting en de maaltijden is hij heel wat beter te spreken dan zijn tijdgenoot met de beroemde naam Veth, al heeft hij na tuurlijk wel eens kritiek met name op de "dapoer" en de daar de pollepel zwaaiende kokkies. Hij deelt ons in elk geval mede, hoe de maaltijden over de dag verdeeld waren. Men begon de dag om 8 uur met het ontbijt, wat m.i. wat aan de late kant is. Voor een toerist is het misschien nog wel te doen, misschien ook wel voor een Bataviaas handelsman, die destijds 's middags placht door te wer ken en geen middagdutje of "siësta" kende, doch voor de ambtenaren is het beslist te laat: die moest vroeger bij de hand zijn. Als een wonderlijk gebruik beschouwt hij het, dat men "al de restanten van het diner (avond maal) van de vorige dag weer op gediend krijgt". Een eigenaardige ge woonte, in alle hotels, stelt hij vast. Om 1 uur is het rijsttafel geblazen, bij prof. dr. Jan ten Brink, die ons dit meedeelt in zijn "Oost-Indische Dames en HeerenBijdragen tot de ken nis van de zeden en usantiën der Eu- ropeesche Maatschappij in Neder- landsch-lndië" van welk interessant ge schrift ik de 6e druk raadpleegde, heet dit op zijn Frans "Déjeuner". De dan aangeboden rijsttafel is rijk, zo niet overdadig. Ook dit geschiedt geza menlijk, of, zoals de reisgidsen aan kondigen "publiekelijk". Blijkbaar was men in Europa van die gemeenschap pelijke voedering reeds afgestapt, doch in de Oost heeft zich dit gebruik langer gehandhaafd. Geprezen worden de royale porties. Inderdaad wordt het wat al te over dadig als men na dit Oosters maal nog een biefstuk met gebakken aardappe len consumeert. Veth drijft er de spot mee en hij vergelijkt iemand, die na de rijke rijsttafel een middagdutje doet, met een volgegeten boa constric tor. In elk geval was de prijs niet hoog. Van Maurik betaalde in zijn hotel per dag slechts 5,I Daarbij kwam dan nog vóór de warme maal tijden twee maal daags gratis bitter Voor de wijn moest echter afzonder lijk betaald worden. Natuurlijk konden de gezamenlijk ge noten maaltijden wel wat gezelliger zijn dan de eenzame aparte tafeltjes van later tijden. Men ziet een woud van kleine tafeltjes met bijbehorende stoe len opgesteld op de aantrekkelijke re clamefoto der moderne hotel-restau rants, die niet meer tevreden waren met koele binnengalerijen of met kree's afgeschutte achtergalerijen, doch opzettelijk en afzonderlijk inge richte eetzalen verwachten.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 10