Palmen en Pasirahs VI) Bestuursambtenaren in het voormalige Nederlandsch-lndië. Op oude portretten staan zij in hun smetteloos witte unifor men of in groot tenue in zwarte lakense pakken met goudgeborduurd eikenloof op kraag en epauletten en met een degen opzij. Op andere foto's zitten zij plechtig vooraan op rijen stoelen tussen Inlandse Vorsten in feestkledij. Altijd met ernstige mine. De gezagsdragers. Zij waren de steun en toeverlaat voor bruin en blank in de buitengewesten en de "oudere broeder" van de Inlandse Vorsten en Hoofden. DE DJIWA door Victoria Kaulbach en Dr. J. van Waardenburg Aardeman was controleur van Ogan Uir met standplaats Tandjong Radja, een plaatsje aan de Ogan, één van de drie grote zijrivieren van de allergroot ste rivier van Sumatra, de Moesi. Het dorp lag in de laagvlakte en het was er warm. De omgeving bestond uit bos in het Westen en moeras in het Noor den, Zuiden en Oosten. De sawah's lagen er in de broeierige hitte, door vele smalle riviertjes van water voor zien. Het dorp telde zo'n tweeduizend Pa- lembangers. De Europese gemeen schap bestond uit de controleur, de adspirant-controleur en een Oosten rijkse ingenieur (met hun vrouwen) be last met de bouw van een brug over de Ogan-rivier, die de verbinding moest vormen met Kajoe Agoeng, On derafdeling Komering llir, over welk ressort de buurman, ook een contro leur, het bestuur voerde. Die brug was broodnodig omdat de overvaart over de Ogan per pont een kwartier duurde. Die pont bestond uit drie luchtledige stalen buizen, elk zo'n 10 meter lang. Hij werd langs een glad de, 5 cm dikke kabel door de stroom over de rivier getrokken. Er konden twee auto's tegelijk worden vervoerd. De derde auto stond dan te wachten tot de pont weer terugkwam en dat betekende soms een tijdverlies van een halfuur Wat is tijdverlies? Je doodergeren dat het achterlijke ver voermiddel aan de andere kant staat, terwijl je niet ziet, dat er een bonte vogel wegwiekt in de blauwe Indische lucht. Hoe vaak had Aardeman er niet staan wachten Hij was een schrale man met dun blond haar, een smalle neus en mond en rustige blauwe ogen. Zijn gelige tint duidde op malaria, opgedaan in dit muskietenrijke land. Hij was op en top ambtenaar: plichtsgetrouw, zwijgzaam, maar tegemoetkomend en openstaand voor de bevolking. Getrouwd en vader van twee kleine meisjes woonde hij in het controleurshuis naast het bestuurs- kantoor, omgeven door een tuin met vruchtbomen en talloze klapperbomen. Een splinternieuwe woning was voor de ingenieur op dit erf gebouwd. Op het erf lag een goed onderhouden ten- 14 nisbaan met rondom veel bloemen, o.a. canna's en katja piring natuurlijk en een tjempakaboom, die de geurige bloesems gaf, die de inheemse vrou wen in hun kondé staken. Het dorp zelf stelde niet veel voor. Het telde enige Vreemde Oosterlingen die er een handeltje dreven. Een plank met blikjes heette al een "toko" I Het Bestuur werd uitgeoefend door de controleur B.B. met zijn staf van In landse ambtenaren, de Demang, het districtshoofd en de vier assistent- demangs, de onderdistricts hoofden. Een onderafdeling of district bevatte 10 tot 15 Marga's; dat zijn Inlandse gemeenschappen. Elke Marga telde op zijn beurt weer 10 of meer dorpen, die in het Palembangse "doesoen" wer den genoemd. Aan het hoofd van een Marga stond een Pasirah, gekozen door de bevolking en aangesteld door de Resident. Het was natuurlijk on mogelijk ieder doesoen-hoofd te ken nen. Wel kende Aardeman iedere Pa sirah van zijn ressort. Hij had er vijf tien onder zich. Elke maand ging Aardeman op tour nee, meestal vergezeld door de De mang, soms met de Inlandse arts, die uit Palembang kwam; dan was hij da genlang op stap. Hij hield van dit bui tenwerk en genoot elke keer van deze tochten door zijn prachtige gebied. Met de auto of de fiets, soms per ossekar (de pedati) of te paard en per prauw tourneerde hij in zijn onder afdeling. De Pasirah van de Marga, die hij bezocht, was er altijd bij. Na tuurlijk ging ook zijn oppas mee op elke tocht; die zorgde voor zijn eten en zijn koffer. Weer teruggekeerd op zijn standplaats lagen stapels kantoorwerk op afdoe ning te wachten. De rechtszittingen, die veel tijd in beslag namen, erf pachtszaken, rapporten - de gewone gang van zaken van een controleur B.B. De rijstoogst was achter de rug, de natte moesson bijna voorbij. Het werd tijd de jaarlijkse belastingaanslag te houden. Dan brak er een drukke tijd aan. Elke maandag vertrok Aardeman voor zijn rondgang langs de doesoens, bleef drie dagen weg, hervatte donderdags zijn kantoorwerk en ging de volgende maandag opnieuw welgemoed op tournee. Het duurde wel een maand of drie voordat alle doesoens waren bezocht. In zijn 15 Marga's, met elk zo'n dozijn dorpen, waren er 10, die Aardeman per auto of fiets of ander vervoermiddel makkelijk kon bereiken. De doesoens die aan de rivieren lagen en slechts per prauw te bereiken wa ren, kregen slechts eenmaal per jaar bezoek van de controleur en de man tri-belasting. Weken van tevoren was deze laatste, een hoogst belangrijke inheemse amb tenaar, zijn rondgang door de doe soens begonnen om alle bezittingen van de orang tani's op te tekenen. Elke klapperboom werd belast, elke koe, karbouw, geit en kip geteld, elke sawah opgemeten. Een klapperboom werd met een seketip (dubbeltje) be last, een koe kostte een stali (kwartje), voor de karbouw werd zelfs twee sta- li's betaald, alsook voor een sawah van 25 bij 25 meter. Bedroeg de be lasting meer dan 6 gulden, dan kreeg deze rijkaard er 30% opcenten bij en betaalde hij f 1,80 meer! Als alle be zittingen van iedere man in het boek van de mantri belasting waren opge schreven, werd het tijd alles te con troleren. De belastingaanslag werd dan in presentie van de controleur voorgelezen door de mantri-belasting. De Pasirahs en Kria's (doesoenhoof- den) en de Penggawa's (wijkhoofden) waren gewaarschuwd, dat de Toean Kontelir voor de zogenaamde "Djiwa" zou langs komen. Toen alle hoofden en onderhoofden op de hoogte waren gesteld van de datum van de belas tingaanslag, toog Aardeman op stap, vergezeld van de Demang, de assis- tent-Demang, de mantri-belasting en zijn oppas, die zorg droeg voor zijn bagage. In het Palembangse werd dikwijls ge bruik gemaakt van prauwen om de doesoens, die niet per auto bereikbaar waren, te bezoeken. Op een heldere maandagmorgen lag aan de steiger van de Koeang een prauw te deinen in het troebele water. Het had de vorige avond zwaar geregend. Aarde man en de Inlandse ambtenaren glib berden het smalle pad omlaag naar de steiger, nagestaard door enige boedaks, jongetjes, van de doesoen vlakbij. Het was een grote prauw met vier roeiers, die vastgemeerd lag. De

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 14