SCHETS VIT HET MAHABHARATA (VIII) Kemoening Vele jaren leefden de Pandawa's met Draupadi in het woud, verbannen voor twaalf jaar. Grote ontberingen moesten zij lijden. Maar geestelijk werden zij rijkelijk gevoed door de kluizenaars, de asceten, die hun de oude, eeuwige wijsheden uit de Veden leerden, waardoor zij innerlijk gesterkt werden. Toch was ook aardse kracht onontbeerlijk. Hiervoor nu zou Arjuna zorgen, Kunti's jongste zoon en zoon van de god Indra. Hij zou wegtrekken op zoek naar zijn vader om van hem de goddelijke wapens te verkrijgen die hem onoverwinnelijk zouden maken Nadat Draupadi hem gezegend en alle goden om bescherming over hem ge beden had, vertrok Arjuna. Hij nam mee zijn zwaard en zijn pijl en boog, hem eens door de vuurgod geschonken. Dagen lang zwierf Arjuna door het woud. Onvermoeid trok hij de Hima laya over, want daar, wist hij, was het rijk van Indra. Na een lange tocht kwam hij bij een kluizenaar. Deze ont ving hem allervriendelijkst. De oude man was zeer verbaasd, zo zei hij, over de komst van een gewapende Ksatrya op deze grote hoogte. Hij deed alle mogelijke moeite Arjuna over te halen zijn wapens neer te leggen en als asceet in het woud te blijven leven. Maar Arjuna weigerde. Hij wilde zijn broeders, die in het woud achterge bleven waren, niet in de steek laten. Zij moesten zich immers gereed maken voor een strijd tegen de Kaurawa's, die hun koninkrijk in bezit genomen hadden. Hij, Arjuna, was op zoek naar zijn vader, de god Indra. Hem wilde hij om wapens vragen voor de komende strijd. Toen wierp de Brahmaanse asceet zijn vermomming af en daar stond de god Indra zelf. Indra sprak: "Mijn zoon, de deugd van trouw hebt ge U verworven. Hemelse wapens begeert ge? Die zult ge eerst leren kennen als ge de god Shiwa gezien hebt. Als ge hem ont moet hebt kan uw wens vervuld wor- worden I" Na deze woorden was Indra verdwenen. Arjuna vervolgde zijn zware tocht. Waar kon hij Shiwa vinden? Tenslotte bereikte hij, op de top van een berg, een wonderschone plaats. Hier be sloot hij een tijd te blijven. Hij hield zich bezig met oefeningen die hij van verschillende kluizenaars geleerd had. Lange, lange tijd tobde hij zich hier mee af. Zijn lichaam teerde uit, maar zijn geest werd helderder en lichter dan ooit tevoren. Op een frisse morgen, waarin een tintelende sfeer van verwachting, stond Arjuna voor zijn eenvoudige ver blijfplaats, van takken en bladeren op getrokken. Ineens zag hij een ever zwijn tussen het geboomte. Snel greep hij zijn pijl en boog, zijn onafscheide lijk wapen, en legde aan. Maar op het zelfde ogenblik verscheen plots een jager. "Schiet niet!" riep deze, "dit wild behoort mij I" Arjuna sloeg ech ter geen acht op deze woorden en schoot af I Op dit moment deed ook de jager dit. Twee pijlen snorden door de lucht en beide troffen doel. Het zwijn stortte dodelijk gewond neer. Verontwaardigd riep Arjuna uit: "On gelukkige, zeggen de jagers-zeden niet, dat niemand schieten mag als een ander reeds aanlegtNu zult ge ster ven door mijn hand I" Meteen schoot hij een pijl op de jager af. Doch hij miste I De ene pijl na de andere suisde door de lucht, maar geen één trof doel. Al zijn pijlen verbruikte Ar juna. Woedend greep hij nu zijn zwaard. Maar reeds bij de eerste slag brak het in tweeën. Nu kwam het tot een hevig gevecht van man tegen man. Ondanks zijn uitgeteerde lichaam toon de Arjuna een haast bovenmenselijke kracht. Doch de jager bleek sterker dan hij. Tenslotte viel Arjuna bewuste loos ter aarde. Na enige tijd kwam hij weer bij. Wat was er gebeurd? Ineens zag hij alles weer voor zich. Dit merkwaardige ge vecht. Waar was de jager? Wie was zijn tegenstander? Was hij een god? Dit moest zo zijn Dan wilde Arjuna hem eer bewijzen. Hij vormde een beeld uit klei en toen dit gereed was tooide hij het met een krans van bla deren. En zie, plots stond daar, ge tooid met de bladerkrans, de god Shiwa Eerbiedig knielde Arjuna voor hem neer. Vergeving vroeg hij, dat hij het gewaagd had de god te bestrijden. Maar Shiwa greep zijn beide handen en hief hem op. Hij sprak: "Arjuna, grote dapperheid en kracht hebt gij getoond. Spreek een wens uit en ik zal die vervullen." Nu vroeg Arjuna wat hij zo vurig be geerde, een wapen waarmee hij elke vijand kon verslaan. Hierop schonk Shiwa hem zijn lievelingswapen. Het kon afgeschoten worden met pijl en boog, maar ook met de ogen, en met de geest. Maar nooit mocht het on rechtvaardig gebruikt worden, of aan gewend worden tegen een zwakkere tegenstander. Shiwa wijdde Arjuna in in het gebruik van dit wapen. Hierop geleidde hij Arjuna naar het verblijf der goden. Allen schonken hem god delijke wapens. Zo ook Indra. Deze gaf hem bovendien de raad in de leer te gaan bij de goddelijke leermeester der schone kunsten om van hem mu ziek en dans te leren en tevens het bespelen van verschillende muziek instrumenten. Eens zou hij dit nodig hebben. Na een lang verblijf in het rijk der goden werd Arjuna in de hemelse strijdwagen terug gebracht naar zijn verwanten in het woud. Zo verstreken de twaalf verbannings jaren. Toen brak het zwaarste jaar aan, het dertiende. Dit moest worden door gebracht in de bewoonde wereld, zon der dat de Pandawa's herkend moch ten worden. Zij besloten onder andere namen in dienst te treden bij de oude koning Virata, heerser in een rijk, grenzend aan dat der Kaurawa's. Yudhisthira werd gesteld over de die naren aan het hof, Bhima werd kok in de keukens van de vorst, Nakula werd belast met de zorg van de paarden in de koninklijke stallen, en Sahadewa kreeg het oppertoezicht over de aan zienlijke kudden runderen van de ko ning. Voor Arjuna kwam nu goed van pas wat hij geleerd had tijdens zijn verblijf bij de goden. Voor de vrouwen aan het hof werd hij de leermeester in muziek en dans. Draupadi tenslotte werd kamerdienares van de koningin. Nu brak een onbeschrijflijk moeilijke tijd voor de Pandawa's aan. Maar moedig sloegen zij zich hierdoor heen. Vernederingen werden zwijgend onder gaan. Zo kwam het einde van het der tiende jaar. De Pandawa's waren vrij I Niemand had Draupadi en de goden zonen herkend I Het ogenblik was nu gekomen dat de Pandawa's hun ko ninkrijk terug konden eisen van de Kaurawa's. Maar, zoals kon worden verwacht, Duryodhana weigerde VG (wordt vervolgd) Groeiend, bloeiend en vooral geurend blijkt deze kemoening zich bij Zus Steup in Voor burg volkomen thuis te voelen. Het kan ook anders. De mijne (meegesmokkeld stekje uit Indonesië) groeide, bloeide enver loor in één nacht alle bladeren en bloesem. Ergens de smoor over in zeker. Heerlijk zo'n bloeiende kemoening, niets haalt bij die geur 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 18