Indische jeugdjaren (slot] door mevrouw V. Knijff-Dermoüt Eens kwam ik op mijn omzwervingen, drie Europese militairen tegen, ook op kleine paardjes. Ik reed gewoon in een jongenspak en ik was er zo trots op, dat na uren samen rijden, ze niet ontdekt hadden, dat ik "maar" een meisje was. We moesten over een soort smalle sluisdeur, aan weerskanten geen leuning, alleen het bruisende water. We liepen elk voor het paard uit en alles ging er keurig overheen, terwijl de paarden bij de minste verkeerde beweging grote ongelukken zouden hebben veroorzaakt. Maar aan de andere kant gekomen, sprongen en stijgerden ze, als gevolg van hun ingehouden zenuwen. De militai ren vertelden me toen, dat dit nu het verschil was tussen die kleine paardjes en bijv. de grote Australiërs. Deze laatsten zouden beslist in zo'n situatie in paniek geraakt zijn, terwijl de kleine paardjes zich door hun instinct, of verstand, op het gevaarlijke ogenblik beheersen kunnen. In die tijd kwam de padvinderij in In- dië. Een soort voorloper hiervan voor de jeugd was de gymnastiekclub van Kapitein Pourchez, met uitvoeringen in de Concordia en zwemlessen in het militaire zwembad in Mr. Cornelis. Wat was ik bang als die Kapt. P. je in de gaten kreeg en je aan de hengel moest om te leren zwemmen. Je had dan steeds het gevoel een verdrinkings dood nabij te zijn, als ze die hengel lieten zakken. Maar nu kwam er een padvindersclub onder mijnheer de Kor te. Geen meisjes nog en ik werd ook padvinder, het enige en eerste meisje, maar in jongenstenue. We oefenden en speelden vaak aan het einde van gang Chaulan, een zijstraat van Kra- mat, op het Chinese kerkhof of bij de hooiberg daar ergens in de buurt, waar hooi geperst werd; waarvoor, dat weet ik niet. Je moest elke dag een goede daad verrichten en die dan voor de groep vertellen. Een jongetje vertelde bijv. dat hij een kip die iets had inge slikt, dat aan een touwtje vast zat, dit uit de bek had getrokken, of een an der, dat hij thuis de stoelen had recht gezet. Zo maakten we eens een tochtje naar de Plantentuin in Buitenzorg en één van de jongens had z'n stok in de grote vijver laten vallen. Wacht, dacht ik, daar zit mijn goede daad en plons de in de vijver tussen de waterlelies om het ding er uit te halen. Gelukkig was de vijver niet diep, maar ik was natuurlijk drijfnat en moest de hele dag verder zo rondlopen. Heerlijk Indië, dat je daar niets van kreeg. Later kwamen meer meisjes zich aanmelden en werd er een aparte afdeling opge richt, waar ze bijv. ook moesten leren koken. Toen heb ik er voor bedankt Ik kwam dus nu op de K.W. Ill school en ging ook vaak te paard naar huis, hetgeen laatst nog in een herdenkings boek van deze school gememoreerd werd. In die jaren maakten we tot tweemaal toe mee dat de hele kam pong Kwitang, achter Kramat tegen over het tramstation, afbrandde. Ook tot tweemaal een grote overstroming van de Tjiliwoeng, waarbij half Batavia onder water kwam te staan. (Later werd het Bandjirkanaal gegraven dat hieraan een einde maakte.) Zelfs bij ons in het Kramatpark kwam het wa ter net ongeveer tot aan onze tuin, terwijl dat bij de laatste huizen zelfs binnen over de tafels spoelde. Ge lukkig kon men zich op de boven verdiepingen enigszins redden, maar de bewoners, vooral de mannen die naar hun kantoor moesten, werden op een stoel boven op een grobak, door koelies van de grens van het water tot hun huis en omgekeerd, getrokken. Mijn moeder en ik gingen eens een kijkje nemen in de stad waar op het Koningsplein het water, op de wegen, tot over de buik van het paard kwam. Mijn vader was 's morgens gewoon met de stoomtram naar zijn kantoor in de benedenstad gegaan. Tenminste, dat dachten wij en ik had van school gespijbeld, want dat pretje wilde ik me niet laten ontgaan. Ik mende zoals gewoonlijk het paard en had er een ondeugend plezier in om achter sa do's met Indische dames te rijden. Want met elke stap van het paard werden die natuurlijk helemaal nat ge spat. Zo kwamen we ook op Rijswijk dat helemaal onder stond en een hele reeks stoomtrams waren daar blijven steken, terwijl de passagiers er niet uit konden. Maar uit één van de trams kwam geroep en gezwaai. Mijn vader, die ook niet verder was gekomen. Wij hebben hem toen gered, maar o wee, daar zat voor mij wel wat op, vanwege het spijbelen. Het was wel fataal dat mijn moeder in dit opzicht zo zwak voor mij was, want toen mijn ouders net voor mijn overgang van 3 naar 4 op de HBS naar Rankasbitoeng ver huisden en ik enige tijd bij een familie in Batavia zou achterblijven, liet zij een hele stapel briefjes bij me achter, getekend en wel, waarop ik zelf uren of dagen kon invullen, dat ik de school verzuimde wegens ziekte. Het gevolg was natuurlijk dat ik niet overging en men besloot mij toen maar weer op een kostschool te doen. Ditmaal de Prot. Christelijke Salembaschool. Daar ben ik 2 jaar op geweest en daardoor is er nog iets van me terecht gekomen. Maar wat was dat verschrikkelijk, vooral in het begin. Van die absolute vrijheid naar een soort dag en nacht gevangenis. Aan het hoofd stond toen Mej. de Haan en als vaste onderwijze ressen, die daar ook woonden de da mes Daz, Vasse en v. Helsdingen. Ik kwam in de eerste cursus voor onder wijzeres en 's middags moest je nog in de rij wandelen, met een juffrouw er bij. Wat een vernedering tegenover mijn vroegere HBS vriendjes, die me daar zo zagen lopen. Voordat ik naar de Sa lembaschool ging, had ik gesmeekt de Batakker en mijn hond, een Dobber- mann, te mogen houden. Maar mijn ouders zouden een tijd zonder vaste woonplaats blijven en daarom was dit erg moeilijk. Tenslotte mocht ik een keuze doen welke van de twee ik het liefst wilde houden. Ik koos toen voor de venijnige Batakker, omdat er voor de hond een goed tehuis te krijgen was bij een administrateur op een on derneming, terwijl ik voor het paardje vreesde dat hij tenslotte misschien voor een grobok terecht zou komen. Zo kwam lltschi gedurende die twee jaren in de militaire stallen te Batoe- djadjar onder de hoede van oom en tante Siegmund. De laatste was daar artillerie officier. In de vakanties ben ik er nog een paar keer geweest en kon ik lltschi nog eens berijden hoe wel ik dat toen al meestal op grote paarden (Australiërs) deed. De hond heb ik na jaren terug kunnen kopen, toen de administrateur voor goed naar Holland vertrok. Die Salemba tijd In de eerste cursus werd je nog niet voor vol aangezien, want de meisjes van de derde Mulo en tweede cursus mochten bijv. altijd eerst baden, omdat het z.g. examen klassen waren. D.w.z. dat als je te gelijk of zelfs eerder een badkamer te pakken had, je zo iemand voor moest laten gaan. Je moest ook je huiswerk maken in de z.g. "studie" allemaal te zamen in twee leslokalen onder toe zicht van een onderwijzeres. In de tweede cursus hoefde dat niet meer en mocht je ook alleen of met een vriendin wandelen. De onderwij zeressen Mej. Daz en Mej. Vasse, de grote hond en de kleine kat zoals ze algemeen genoemd werden, raakten beiden verliefd en verloofd. En wij meisjes stonden 's avonds laat in de slaapzalen door de ramen te gluren naar het afscheid van hun minnaars. Met Mej. van Helsdingen kreeg ik on genoegen, toen ik eens mijn haar tot mijn nek kort had laten knippen. Ik heb het nooit meer anders gedragen, maar dat was in die tijd niet in de mode en dus taboe. Daarvoor droeg ik op het laatst een z.g. jongenskapsel, maar dat eindeloze gefrunnik met haarspelden begon me dik de keel uit te hangen. Juf frouw v. Helsdingen bracht soms haar broer "Pietje" een zeeofficier mee, die dan ook met haar en de kostschool meisjes mee at. Ach wat gaf dat een consternatie, wie zijn servet mocht leggen bijv. Na twee jaar deed ik examen voor on derwijzeres en keerde weer naar huis terug, nu naar Nieuw Tjandi bij Sema- rang waar mijn ouders zich inmiddels 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 6