VAN HET KLEINE HOTEL (slot) door G. B. de Boer-Heiner Onder de mensen, die het hotel herbergde, waren veel jonge echtparen met of zonder kinderen. Soms waren ze op doorreis; vaker nog, gingen ze met verlof of kwamen er van terug, en waren er meestal niet lang. Ook logeerde er nog wel eens een enkel ouder echtpaar, dat "over" was uit Holland om de kinderen te bezoeken. Het hoorde er niet "echt" bij. Een ander deel, dat der "vaste" gasten waren de bachelors en enkele jonge werkende vrouwen. Onder de bachelors rangschikte men ook de mannen, waar van het gezin in Holland was achtergebleven. De bachelors vormden een clan op zichzelf. Soms waren zij avonden achtereen thuis, dat hoorde men wel, want men wist ze te onderscheiden aan hun repertoire op de pick-up. Soms ook waren zij avond aan avond weg en gingen eigen paden. Ze waren meest vrolijk van aard. De kinderen waren gewoonlijk dol op ze en de jonge vrouwen altijd gevleid voor, iets meer dan gewone, belangstelling. Allen hier waren naar de vreemde getrokken met zekere verwachtingen van de toekomst. Moeilijker dan het opbouwen van een bestaan, was vaak hun ontdekkingsreis: het huwelijk. Soms voerden luchthartige escapades, soms pelgrimstochten door dit "onont dekte land naar het welslagen ervan. Soms was het net andersom. Wie zal dat weten Omgord met de drieste wapens van de jonge jaren - en dat was een heel arse naal - waren moeilijkheden er enkel om overwonnen te worden. Men beleefde het grote wonder: "dat men leefde" Voor wie deze tirade ook mocht gel den, niet voor Daisy. Voor haar telde enkel het avontuur. Zij heupwiegde wel van het ene huwelijk in het andere. Daisy was aardig, dat moest gezegd worden. Ze was vanmorgen één van de latertjes aan het ontbijt. Het was vannacht heel erg laat geworden. Ze verkruimelde haar brood, dronk haar koffie en rookte haar zoveelste siga ret. Onderwijl las ze het vermaarde, groene krantje, dat in die tijd erg in trek was. Tot de laten behoorde altijd de dunne, kleine mama van Dicky, het klassieke treuzeljongetje, dat z'n boterham naar binnen probeert te wringen met een kleine precieze mama naast zich, als een beeld van recht schapen plichtsbetrachting. Dicky's vlugge oogjes gingen over het gras veld en omgeving, voor hem een beeld van verlokking en ongeremde vrijheid. Hij opende zijn mond om er opnieuw een dobbelsteen brood in te proppen, maar zover kwam het niet, want Dicky zag iets dat hem meer belang inboe zemde. De baby in het bad, blijkbaar door dezelfde drang naar vrijheid aan gegrepen als hij, dreigde eruit te rol len en in het gras terecht te komen. De kleine mama wisselde een kwasi- wanhopige blik met een rijzige jonge vrouw, die langs haar heenliep en aan Daisy's tafel neerstreek. Ze had iets van een soepel, ongetemd dier, in haar wezen. Mooi was ze niet, maar ze had prachtig titiaan-rood, krullend haar, was in Indië geboren en getogen en werkte op een handelskantoor. Ze stond op het punt om te trouwen met een aardige, blonde bachelor, die net als zij in het hotel woonde. Ida had nu haar job er-aan gegeven, ze ge noot van haar lege uren in volkomen ontspanning, enkel in haar goudbruine ogen, een kleur als die van een rossi ge angorapoes, sluimerde de waak zaamheid. Ze was weer uitgerekend de laatste aan het ontbijt. Terwijl ze wachtte op de djongos, die bediende, dwaalde haar blik van de lezende Daisy naar een wat oudere vrouw, die in gedachten verzonken op haar bord staarde. Ze was alleen en bewoonde een grote kamer aan de voorkant van het hoofdgebouw. Tot voor kort woonde ze er met haar man, van wie ze nu bezig was te scheiden. De man was naar het heette, met zijn vriendin, die in een oud huis in de buurt gewoond had, samen. Was de man het nauwe weggetje langs de blinde muur gegaan? Hij was naar men zei, een vogelkenner Misschien had hij een welluidend kir ren gehoord in één van de kleine tuinen der huizen, verderop langs het pad en had hij, nieuwsgierig van aard zijnde, net als wij, zijn hoofd door een opening in de pagger gestoken omdat het geluid hem intrigeerde? Hoe het ook zij, hij had voorgoed het hotel verlaten, ofschoon hij, om zo te zeg gen, in het prille ochtenduur al de vreemdsoortige vogels in de geheim zinnige tuin aan de overzij van de weg had kunnen horen kwinkeleren. Ook de alleengebleven mevrouw was ge woonlijk 's morgens aan de late kant. Op dat moment schreed, niet zonder plechtstatigheid, een dikke Chinees, een klontong, de poort binnen, op de voet gevolgd door een pezige inheem se drager, die twee zware balen koop waar piekolde. Op één van de voor- galerijtjes, waar een oud echtpaar net op het punt stond uit te gaan, vond de klontong belangstelling voor zijn koopwaar. Het toeval wilde dat het net één van die echtparen - uit Hol land "over" - was. Het wachten was op de boot, die hen naar huis terug zou brengen. Blijkbaar bedacht het beweeglijke vrouwtje op dat ogenblik, dat ze nog niets voor tante Net in Zwolle had en ze stortte zich letterlijk op de haar getoonde koopwaar. De koelie zocht onder een struik een schaduwplek op, waar hij in alle gemoedsrust een strootje kon roken. Zo deed ook de echtgenoot, zij het op zijn eigen manier. Niet zonder wrevel zette hij zich in één der fau teuils, stak er een verse sigaar bij op en greep naar het boek, dat hij zo juist had neergelegd, wel wetende, dat over de duur van de transactie niets viel te zeggen. En daar had hij gelijk in, want de mama van Dicky herinnerde zich blijkbaar ook iets broodnodig te hebben en né haar kleine zoon, voor de zoveelste maal, op het hart te heb ben gedrukt zijn bordje leeg te eten, verliet ze de eetzaal om zich bij het marchanderend tweetal te voegen. Zij gaf blijk van zulk een helder in zicht, vooral wat de prijs betrof, dat de klontong haar, in zijn hart, wel verwenst moet hebben, want deze had zich, aangaande z'n transactie met een "orang baroe", stellig een andere voor stelling gemaakt en zag nu de zoete winst tot een minimum wegsmelten. Nog even later kwamen ook de beide jonge vrouwen er bij met gevolg, dat de in zijn lectuur verdiepte echtgenoot van stond af aan iets meer belangstel ling toonde voor wat zijn wederhelft bezighield. In de eetzaal was nu niemand meer en dat was te veel voor Dicky. Hij gleed van zijn stoel en met het restant van de boterham in zijn knuist koos hij, instinctmatig, de enige juiste weg, die voerde naar het avontuur en wel pre cies de tegenovergestelde kant, die zijn kleine mama was gegaan. De mandoer, die de eetzaal verlaten vond, sommeerde een paar van zijn djongos, de een om er de marmeren vloer aan te dweilen, de ander om de tafels weer op orde te brengen, terwijl hij zelf zich onledig hield met het op wrijven en het terug zetten van het glaswerk op het oude "tempo doeloe" buffet. Daarbij hield hij een waakzaam oog over z'n omgeving, speciaal het achtererf, waar langskomende venters en ook handwerkslieden wat aan de gasten trachtten te verdienen. Fraulein kwam voorbij met de armen vol fris beddelinnen voor de leegge komen kamers. Ze keek boos en stuit te op de nieuwe "djongos" Wongso, die, zijn gestreepte broekspijpen tot de knie opgerold, hurkend de marmeren plavuizen dweilde en zijn emmer zor geloos in de doorloop had staan. Van haar gescheld verstond hij niemendal; waarschijnlijk vroeg hij zich af - hij was hier nog maar één dag - uit hoe veel personen, behalve de njonja be- sar en de mandoer, het wettig gezag bestond. Ook kwam de kleine mama de man doer vragen of die Dicky had gezien, hetgeen niet zo was. Maar tegelijk kreeg ze de geur van een houtvuurtje in de neus en zag een sliertje rook 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 18