Die namen toch KIMM Indische spekkoek Historische meerpaal bij Pasar Ikan Hoewel ik meestal alleen ben in het grote huis, voel ik me nooit eenzaam. Ik weet niet wat verveling is, ben altijd bezig en uitgaan doe ik ook heel weinig. De leukste dingen beleef ik dan ook thuis, soms zelfs gewoon van achter mijn schrijftafel vandaan. Hoor maar: Stort f 20,op giro 158225 en U ontvangt een spekkoek van ca. 500 gram, in speciale ver pakking, franco thuis. "KIMM", Joh. Verhulststraat 98 Amsterdam-Z. Tel. 020 - 72 84 61 Na een lange periode van veel nattig heid en nog meer wind, zó maar een stralende zondag er tussen door. Zon der enige bemoeienis van Pelleboer of welke andere weerman ook. Zo overrompelend blijkbaar, dat niemand het helemaal vertrouwde. Het bleef tenminste onwezenlijk stil op de weg. Af en toe groepjes wielrennen - "da' wel" - maar ja, die trotseren weer en wind om in conditie te blijven. Ook de kinderen die meestal 's zondags even een kop koffie bij moeders komen halen, (twee gezinnen wonen in na burige dorpen) lieten verstek gaan. Wat eigenlijk wel goed uitkwam, van wege het wormstekige appeltje dat ik met de belastingdienst te schillen had. Niet dat ik er ook maar iets van ver wachtte, maar oeh alleen je ver ontwaardiging even kenbaar maken kan al een lekker gevoel geven van binnen. Rustig muziekje op de achter grond, om het hoofd koel te houden. Een groot uur had ik er toch wel voor nodig. Om twee uur was de brief klaar en stond vóór mij, op mijn tafel de koffie heerlijk te geuren. Nog altijd juichte hemelhoog de zon. En leek de boel uitgestorven. Behalve in mijn vo- gelhoek aan de andere kant van het raam. Daar heerste een bedrijvigheid van jewelste. Merels, mussen, vinkjes en groenlingen. Meesjes hingen in trossen te bungelen aan pindaslingers en vetbollen. Leuk En natuurlijk het roodborstje dat zich het brood niet uit de snavel liet pik ken. Altijd hetzelfde diertje, herken baar aan een wit pluisje op z'n rode gemoedje. Wat een territoriaal voor zo'n klein ding. Van de drie tortels was er één een paar dagen geleden weduwnaar/vrouw geworden, bewees een hoopje veren onder de perzik boom, achter. Rot katten Daar kwam de buurman zijn straatje uit; met de hond die nodig moest. En heel in de verte, onder aan de hel ling. de weg loopt op, twee wandelaar- sters in dikke jassen; want nog altijd was het winter al scheen de zon. Op hun dooie gemak duidelijk genietend van het onvoorziene cadeautje van Onze Lieve Heer. En hoe dichterbij ze kwamen, hoe langzamer ze gingen lopen. Voor het huis bleven ze staan, keken naar binnen en toen ze me zagen zitten voor het raam, ging één arm enthousiast omhoog. De andere stak ook aarzelend een hand op. Wie? Op die afstand, zonder mijn verweg- bril herkende ik ze niet, maar wuifde ik toch net zo blij terug. Ze bleven dralen. Zullen we? Of toch maar nietZe besloten tot het laatste, maar op dat moment ging aan de over kant de deur open. Mijn Cerberus. Al twintig jaar lapt ze mijn ramen en sinds ik alleen ben, houdt ze het huis dag en nacht in de gaten lijkt het wel; niets ontgaat haar. Ze is haar gewicht in goud waard. Voor die 't betalen wil; en kan Kennelijk was het weifelende doen en laten van de twee dames haar ook op gevallen en moest zij er 't hare van hebben. Er volgde een geanimeerd gesprek met af en toe blikken op mij en toen een gebaar van Jo, zo van; Kom-op, niet flauw zijn, ik breng jullie wel even bij de draak met zeven kop pen. Naar mij wenkte ze: Doe 's open. Ik deed open. "Ze hebben u iets te vertellen, maar durven u niet lastig te vallen." "Maar u valt me helemaal niet lastig." "Dit is mevrouw S. witte-nog." Ik wist het niet meer, maar zei 't niet. "Ik heb van het najaar plantjes van u gehad. Wijnruit en melisse, witte nie' meerJa, toen wist ik 't weer. "Kom maar gauw binnen, doe de jas sen uit, dan gaan we een kop thee drinken. Of liever koffie?" Alles was goed. Jo had "volk" en ging naar huis. Ik liet mijn bezoek plaats nemen in net gezellige eethoekje en zette gauw thee. "Enzeg 't maar," terwijl ik de kopjes vol schonk. "Ja; wat is de wereld toch klein-éh. Ik moet u de groeten overbrengen van een goeie vriendin van u, een héle goeie vriendin." "Wat leuk, dank u wel." Ze gaf me de tijd niet om te informeren wélke. "Ze is ook een kennis van m'n zuster in Den Haag. Kent u Den Haag?" "Een beetje." "Nou, daar was ik dan verleden week; bij mijn zuster. En ineens kwam er een aardig mevrouwke binnen; ook Indisch. Ja, een heel lief vrouwke van vijftig, vijf en vijftig. Wij kwamen te praten, ze vroeg waar ik woonde. In Hoogerheide zee ik. Kent u Hoogerheide?" "Ja zeker, ik heb er in de buurt zelfs 'n goede kennis wonen." "En toen gaf ze me toch een beschrijving van uw huis, de bloementuin, dat kon niet missen. Maar daar woont toch de mevrouw van de kruiden?" zee-ik. Nou, die bedoelde ze. Wat een kleine we- reld-éh? U móet haar kennen, want ze kon u ook. Zo'n lief vrouwke met mooi haar in een scheiding." "En haar naam?" "Jadat istem juust, da' wit 'k nie. Maar wel, ze kon uw huis van bin nen en van buiten." "Heeft ze niet gezegd hoe ze heet?" "Jada' wel! Maar die namen-éh, die namen van jullie Indische mensen, die zal ik toch nooit-nie kennen ont- hou'en." Mijn middag was goed, dat hoef ik zeker niet te vertellen. Ze bleven nog een half uurtje keuvelen en stapten toen weer 's op. "En as'k twit, bel ik sebiet-éh. Tis sonde van zo'n naam; zo'n lief vrouwke." Ik liep met hen mee het tuinpad af, tot aan de straat, we namen afscheid, ze keken nog 's om, wuifden nog een keertje. Ineens kwam mevrouw S. op een holletje terug, legde een hand op m'n schouder en vroeg: "En u? Hoe heet u? Ik bedoel, in echt?" Begrijpt u waarom ik het zo fijn vind in m'n gemoedelijke buurtje? 't Is bijna ouderwets. Misschien kennen de men sen elkaar alleen bij de voornaam. En dan dikwijls nog verbasterd. 'Kitte' komt van Kees. 'Jakke', ik denk van Jacques. 'Bril' heet naar de Engel Ga- briël. Maar "Tierel'ik vraag u 'Tierel' Een zure ouwe vent ook nog. Ik be twijfel 't of hij in zijn leven ooit een deuntje "getierelierd" heeft. HARRYET MARSMAN (Plantersvrouw) Tijdens een bezoek aan Indonesië, nu al weer enkele jaren geleden, liepen wij o.m. bij de houthaven in de buurt van Pasar Ikan, toen mijn oog viel op een wat ongewone meerpaal. Laat dit nou een kanonloop zijn, misschien nog afkomstig uit de V.O.C.-tijd. Toch een geruststellende gedachte, solide te kunnen afmeren aan een kanonloop, al is het dan ook een Nederlandse I J. W. KOTTIER 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 20