EEN WONDERLIJKE REIS (I)
JAVAANS
Dit verhaal gaat over een wonderbare reis, die lang geleden plaatsvond. Ik verzeker U met de hand op het hart dat er
geen woord fantasie bij is.
door Hélène Weski
Laten we hen Mien en Frederik noemen.
Tien maanden getrouwd toen de 'mendoeng' zich over hun hoofden, over het
goede Batavia, over heel Java en de hele archipel spreidde. Oorlog met Japan
Frederik deed geheimzinnige dingen. Zelfs Mien was niet precies op de hoogte
van zijn bezigheden. Met zijn klein, gevoelig handschrift kriebelde hij vellen vol,
corrigeerde driftig drukproeven, voerde lange telefoongesprekken, soms tot
diep in de nacht en met belangrijke figuren.
Toen de oorlog goed en wel op gang was, trok men hem een uniform aan, wat
hem ineens bijzonder aantrekkelijk maakte en hij werd uitgestuurd, alle Japanse
consulaten op de buitenbezittingen langs om die gele ratten, die onderkruipende
pissebedden uit hun holen te halen, hun broeinesten van spionage op te rollen
en belastende paperassen als bewijsstukken mee te voeren. Geheel alleen ver
trok hij, met één zielig, revolvertje in zijn broekriem, en kwam na enkele dagen
terug met een Catalina vol consuls, die hem en de piloot ongetwijfeld gemak
kelijk de baas hadden gekund, als ze dat gewild hadden, om met hun paperas
sen richting Rijzende Zon te verdwijnen. Maar zo werkt het Japanse brein niet,
Shinto laat geen ruimte voor zulke handelingen. Ze lieten zich dus als lammeren
ter slachtbank geleiden.
Nu kwam ook uit wat Frederik zo ijve
rig had neergeschreven. Hij had on
derzoek moeten doen naar het jaren
lange ondergrondse gewroet van Ja
panse fotografen en kappers (in wer
kelijkheid generaals en admiraals), die
onder dekmantel van hun consulaten
en ambassade inlichtingen en foto
materiaal naar hun regering stuurden.
Zijn goed gedocumenteerde boekje
verscheen (niet onder zijn naam, maar
als Witboek van de Regering), en Fre
derik kwam glimmend van trots met
vijf exemplaren in prachtband thuis
voor hen en de familie. Dat was toen
inderdaad nog prachtband I Glanzend,
dik papier, lederen omslag, goud op
snee.
Spoedig werden Mien en haar man
gescheiden. Hij werd, als Japanoloog
Genietend als ik altijd doe van Sing-
kèh in Deli", wil ik graag het verhaal
kwijt waar ik zelf nog steeds om moet
lachen als ik eraan terug denk.
Wie mijn boek "Van katjong tot rijks
ambtenaar" heeft gelezen, weet dat ik
al van kind af (4 jaar) op een cultuur
onderneming heb gewoond, al veel
wist van de verschillende cultures en
Javaans sprak als ware het mijn moe
dertaal.
Na Jappenkamp, daarna "de" planters
opleiding aan de (toenmalige) "Mid
delbare Koloniale Landbouwschool" in
Deventer en een jaar tabak op Oost
Java, kreeg ik een baan als planter in
Deli.
Ik was - in de ogen van oud-Delianen -
dus een echte "singkèh" I Tenslotte
was ik toen net 26 jaar.
De maatschappij, waarbij ik te werk
werd gesteld, de "Hollands Amerikaan
se Plantage Maatschappij" (HAPM),
hanteerde een soort examen-systeem,
toegevoegd aan de Staf, en toen de
gele insectenwolk neerstreek op de
Javaanse oevers, trok de hele club
zich terug naar Oost Java.
Wat moet ik nu? vroeg Mien zich af.
Hij is een bekende figuur, hij heeft
allerlei lelijke dingetjes gezegd over
onze bezetters, als ze hem niet kunnen
vinden, zullen ze mij dan niet als
plaatsvervanger pakken? Allereerst
moeten dus die boeken-in-prachtband
weg. Vreselijk was de gedachte Fre-
deriks levenswerk, goud op snee nog
wel, te moeten vernietigen en snotte
rend ging ze naar de kaki-lima en
hield een vlammetje onder zo'n kust-
werk. Maar er gebeurde nietshet
papier werd wat zwart, het vlammetje
pieterde uit. Onbrandbaar. Begraven
dan? Bij de eerste regenbui zouden
waarmee je moest bewijzen dat je bij
deze firma echt wel thuis hoorde.
Eén van die examenonderdelen was
dat je als nieuweling een loonboek
moest maken en dat was bijna even
gecompliceerd als een verlies- en
winst-rekening in het boekhouden. Dat
loonboek werd dan nagekeken door
de djoeroetoelis van de baas (die heet
daar trouwens "krani").
Men keek heel gek toen ik dat na
kijken weigerde. Mijn argument was:
"Stel dat ik een of andere stomme
fout maak en die krani maakt mij daar
op attent. En stel dat ik t.z.t. nog eens
"baas" word wat voor koeasa (pres
tige) heb ik dan nog tegenover deze
krani?"
Hoewel node, mijn argument werd ge
accepteerd en de baas keek het zelf
ha.
Na een paar dagen van aanpassing
moest ik meelopen met een ervaren
veld-assistent, Jan Bakker. Wij gingen
op een dag de wiedvrouwen controle-
ze ongetwijfeld boven komen drijven.
In de putPloemp-ploemp, liet ze één
voor één de prachtexemplaren hun
helletocht maken. Even doken ze on
der, kwamen toen gevijven aan de op
pervlakte, hun gouden letters op het
rode leer schaterden haar toe.
Mien voelde de paniek opkruipen. De
krengen wilden niet branden, niet zin
ken, verscheuren kon je ze niet - en
de Jap kon elk ogenblik op de ge
dachte komen de plaatsvervangster op
te halen. Ophengelen ging ook niet
meer, ze probeerde het wel, maar de
boeken floepten weg, speelse rood
gouden vissen. Toen kreeg ze een
briljant idee: ze moesten aan het ge
zicht onttrokken worden door rommel,
ze zou er een paar eetkamerstoelen
opgooien! Het was nog een hele heisa,
maar er gingen er drie over de rand,
toen was de kleine put vol.
Allerlei griezelverhalen circuleerden
door de stad, over stoottroepen, over
toegang eisende krompoten bij een
zame vrouwen, over mishandelingen
en misbruikingen. De meeste berust
ten op pure fantasie, maar Mien hield
zich toch maar zoveel mogelijk bin
nenshuis. Daarom hoorde ze ook niet
wat er zoal gebeurde in de stad. Maar
op een dag kwam de vrouw van een
hooggeplaatste ambtenaar op haar
fietsje aan en zei: "Mien, je moet weg.
Ze zoeken je man. Verschillende col
lega's van hem zijn op de Kempetai
verhoord over wie de auteur van dat
boekje is, en nu heeft er één doorge
slagen. Als ze hem niet vinden, zullen
ze jou komen halen
Mien pakte een koffertje, regelde met
vrienden, die juist hun huis aan de
bezetters hadden moeten afstaan, dat
(lees verder volgende pagina)
leren. U weet natuurlijk, net als ik, dat
er op Sumatra, en vooral in Deli, nog
al wat import-Javanen waren (zijn).
Op een gegeven moment, toen wij
dwars door de wiederij heen liepen
en mijn "senior" heel stoer alles be
gon uit te leggen, maakte één van de
Javaanse wiedsters, in haar eigen taal,
een paar opmerkingen, waar ik (en de
vrouwen) vreselijk om moesten lachen.
Bakker hield zijn pas in en vroeg
stomverbaasd: "Versta jij wat ze zeg
gen?" Ik antwoordde: "Ja, allicht
Bakker, de senior, kende geen Ja
vaans
Afgezien van het feit dat ik, na dit
avontuur, een van de zeldzame sing-
kèh's was die na een heel korte tijd
voor vol werd aangezien, werd ik
voortaan opgetrommeld als er weer
een nieuwe ploeg transmigranten uit
Java arriveerde om ze in hun eigen
taal welkom te heten en informatie te
geven.
8