m
1
mm
1
■u
DE STEM DIE MIJ TOT BEZINNING BRACHT
VOETSTAPPEN IN'N ANDERE WERELD
-v.-r
11 i
1111121
Ik had een hobby voor krissen en ringstenen, die we akik noemen. Ruwe stenen
bewerkte ik zelf. Er waren hele mooie bij, op een bijzondere wijze verkregen.
Toen hoorde ik een stem die mij tot bezinning heeft gebracht.
Nadat ik van de Koninklijke Marine was gedemobiliseerd, werkte ik als buiten
controleur bij de Distributie- en Plantsoenendienst te Malang, totdat deze dienst
in 1950 werd geliquideerd. Hierna werkte ik bij de Indonesische Luchtmacht
(AURI) als civiel bij de Voorlichtingsdienst en woonde toen in Blimbing. Het was
daar dat ik iemand leerde kennen, die dezelfde hobby had als ik.
Maskun heette hij.
Deze man werkte vroeger bij de M.L.D.
en sprak vrij goed Nederlands. Aan
de vingers van zowel de linker- als de
rechterhand had hij twee zilveren rin
gen met heel mooie stenen. Ik vroeg
hem of hij met mij wilde ruilen'of an
ders wilde ik er wel eentje overnemen.
Maar hij had bezwaren, omdat die
stenen, zo zei hij, op een bijzondere
wijze waren verkregen. Hierdoor werd
ik nieuwsgierig en begon hem te vra
gen naar die bijzonderheden.
Toen begon hij te vertellen, dat hij
iemand kende, die met de geesten
wereld (Gaib) in kontakt kon komen,
met hen kon spreken en wat kon ont
vangen, zoals krissen, ringstenen en
andere voorwerpen, zonder dat een
ander dat kon zien.
Zijn verhaal vond ik interessant en ik
vroeg hem mij met deze man te willen
laten kennismaken. Maskun vond het
best en zei dat de dagen daarvoor
maandag, woensdag en vrijdagavond
waren, wanneer hij zo'n oproep van
die geesten kreeg, dat er wat te halen
viel op willekeurige plaatsen, soms
onder een bamboestoel, onder een
spoorbrug en zo meer.
Het was op een vrijdag tegen vier uur
in de middag, dat ik °P de fiets naar
Maskun ging, die zo'n drie km van mij
af woonde, richting Singosari.
Na even te hebben uitgerust gingen
we samen, ieder op eigen fiets, naar
deze man toe, die niet zo ver af in de
kampong woonde. Hij stelde mij aan
Pak Sarim voor, die geen doekoen ge
noemd wilde worden. Maskun maakte
hem mijn verlangen bekend om ook
wat te kunnen krijgen, hetzij ringste
nen of krissen. Pak Sarim legde mij
uit dat dat niet zo maar gebeuren kon,
maar dat ik eerst moest proberen om
op de dagen maandag, woensdag en
vrijdag tot na twaalf uur 's nachts op
te blijven en vooral niet af te laten van
mijn verlangens, maar die steeds in
mijn hoofd te houden.
Na deze kennismaking kwam ik ge
regeld met Maskun bij hem en soms
bracht ik wat krètèksigaretten en geu
rige yusua (Chinese offerstokjes) voor
hem mee, want als er plotseling een
oproep zou komen van de geesten,
zouden we direkt weg kunnen naar de
plaats waar we moesten wezen. Na
ongeveer drie weken, terwijl ik nog
op de rand van mijn bed zat bij elven
's nachts, kreeg ik een visioen van
een kris zolang als de knik van mijn
elleboog tot aan de top van mijn mid
delvinger. De volgende dag was het
woensdag en toen ik bij Pak Sarim
kwam, was Maskun al aanwezig. Ik
vertelde hem wat ik gezien had. Toen
zei Pak Sarim: "Nou even wachten of
het waar is of dat het alleen door je
emotie is gekomen." Er gebeurde die
avond verder niets en tegen een uur
of acht gingen we naar huis.
Vanwege overwerk was ik een paar
weken niet 'naar Pak Sarim gegaan,
maar Maskun daarentegen sloeg geen
enkele dag over om naar deze Pak
te gaan.
Op een dag kwam Maskun in mijn
werklokaal en vertelde mij dat er een
oproep was geweest dat ik een kris
had gekregen die maar gauw gehaald
moest worden. Bij de eerste gelegen
heid kwam ik dan bij Pak Sarim en
deze gaf mij de verkregen kris. Hij
had nog geen heft - ze noemden dat
paksie - en hij was nog heel vuil.
Het eerste wat ik deed was de kris
te meten en jawel hoor, de kris was
precies zo lang als de lengte van mijn
elleboog tot aan het puntje van mijn
middelvinger. Toch was ik er niet hele
maal gelukkig mee, ik geloofde het
nog niet erg, omdat ik niet zelf bij het
halen van de kris aanwezig was ge
weest.
Enfin, ik nam de kris mee naar huis
met de instructies hem eerst met jeruk
nipis te wassen, een paksie te kopen,
een hoes te maken en daarin bloemen
en menyan te doen. Om kort te gaan,
ik kreeg nog een heel dun en klein
krisje ter grootte van een vinger, het
geen patrem werd genoemd; ook
kreeg ik verschillende ringstenen
(akiks).
Vele malen ben ik met Maskun en nog
enige anderen met Pak Sarim mee
geweest als hij een oproep van de
geesten had gekregen om voorwerpen
te halen, gewoon op een open veld
naast een riettuin, bij een lorriebaan,
bij een bamboebos en ook eens naar
een pesantren van Mbah Singorejo. Ik
gaf mijn ogen goed de kost om niet
bedrogen te worden en ik zat altijd
vlak naast of achter hem om te zien
of hij niets uit zijn saku haalde. Na
een oproep thuis, die alleen hij zag en
verstond, gingen we naar zo'n plek
toe en brachten Yusua-stokjes mee
om op de plaats te branden. Dan werd
er even gewacht. Bij het aankomen
van een voorwerp hoorde men eerst
een gedruis als van een aankomende
wind, ook of er met kiezelsteentjes
werd gesmeten. Dan hoorden wij het
vallen van het voorwerp, een kris,
akik, een koperen hagedisje heb ik
ook gezien, maar misschien ook wel
onder invloed van een geest en der
gelijke. Het vervelendste was om alles
wat je had gekregen te onderhouden
op verschillende manieren, op ver
schillende dagen en met andere soort
bloemen. Om enkele op te noemen
Kembang borek op Selasa kliwon,
krissen kembang telon op Djoemahat
legi, de ander Rebo legi en de ring
stenen op Kemis wagé. Dus iedere
keer moet nyonya ervoor zorgen naar
de pasar te gaan en wee als ze het
vergat.
Maar op een goede dag, toen ik 's a-
vonds weer eens alleen bezig was in
de kamer met een prapenan (heel klei
ne anglo) om mijn kris te bewieroken
met de door Pak Sarim geleerde komat-
kamit en mijn gedachten geheel daar
op waren geconcentreerd, hoorde ik
uit het niets zo'n lieflijke zachte stem
die zei: "Heb je dan aan mij niet ge
noeg, dat je aan zulke dode dingen je
geluk, je gezondheid, bescherming en
al je hulp vraagt?" Ik keek om me
heen, maar zag 'niemand en niets dan
de bedwelmende wierook in de kamer.
Deze stem heeft me zo diep getroffen,
dat ik er onmiddellijk mee ben opge
houden; de prapenan en alles wat er
in zat gooide ik weg. Een paar dagen
later had ik al mijn krissen en enkele
stenen zomaar weggegeven of ver
kocht. Ben nadien nooit meer naar Pak
Sarim gegaan en heb tegen Maskun
gezegd, dat ik ermee ophield en nooit
meer aan die dingen wilde meedoen.
Ik ben zo blij dat ik direkt naar die
lieve, zachte stem heb geluisterd, die
mij heeft verlost uit die ban, anders
was ik misschien kesasar. Anderen,
die ook aan zulke dingen doen, zou ik
willen aanraden: schei ermee uit, er
rust geen zegen op I
Niet dat ik er de spot mee wil drijven
of niet meer aan paranormale ver
schijnselen geloof, maar voor mij hoeft
het niet meer. Ik ben al kapok.
L. WAGENAAR
15