EEN WONDERLIJKE REIS (slot) door Hélène Weski Met z'n vieren zaten ze om een tafeltje in de wachtkamer, de Japanse officieren en de vrouwen, onwennig, stijf rechtop. Over de paniek in Mien had zich een ijzige gevoelloosheid gelegd, die ook haar fantasie bevroor, maar heel diep onder dat ijsoppervlak flakkerde een (beschamend vlammetje: nieuwsgierig heid. Nu ontspon zich een gesprek in een ratjetoe van Engels, Maleis en ge barentaal. Waarvandaan ze kwamen? wilden de Jappen weten. Waarheen ze gingen? Ssss ah, reizen was onverantwoord, vrouwen hoorden thuis, zeker in oorlogstijd. Waren ze getrouwd? Ja, knikte ook Sara om elke illusie bij die sex- maniakken meteen de bodem in te drukken. Waar waren hun mannen Mien legde haar polsen kruiselings op elkaar: getangkept, achter prikkeldraad. Ssss ah, terlaloe, militairen? Ja, knikten ze ijverig, intuïtief voelend dat collega's#door hun ondervragers eerder zouden worden gerespecteerd dan burgers. "Laper?" vroeg plotseling de dikste van de twee, "Honger? dorst De dikke, die de hoogste in rang leek te zijn, gaf een teken, de andere sprong op, struikelend over zijn zwaard, slofte naar het buffet en blafte wat. Kwam terug met twee flesjes limonade en chocoladerepen, tjap koetjing. Onge lovig keek Mien naar het lekkers, hoe weinig paste die lankmoedigheid, dat fatsoen in haar beeld I De achterdoch tige Sara mompelde met volle mond: "Hans en Grietje werden ook eerst vetgemest alvorens te worden opge geten." "Ano-ne," zei de dikke, "Soe- rabaia ni sepor harimasen, tida ada," hij schudde het hoofd. Troepentrans porten, begrepen ze dat? geen trein, no train, tida ada, habis. Mien en Sara barstten in gejammer uit. Wat moesten ze dan? Geen geld, geen onderdak hier, waar moesten ze blijven? terug naar Batavia kon ook nietSsss ah, kassian, de mannen haaiden hulpeloos de schouders op: zij konden er ook niets aan doen. Langzaam vormde zich een stoutmoe dig plan in Miens hoofd, een waan zinnig, idioot plan. Maar waarom niet? Was deze hele gemoedelijke conver satie, met de vijand, bij een drankje en een hapje, alsof ze op 't terras van de Harmonie zaten, niet idioot? "Toean," zei ze, "neem ons mee in uw trein naar Soerabaia." "Je bent stapel-" piepte Sara, "dui zend verkrachters inplaats van twee." De dunne veerde op als door een schorpioen gestoken: uitgesloten! een troepentrein I vrouwen tussen solda ten I "Toean, ik smeek u, we zullen in de gang op de grond zitten, we zullen heel stil zijn, maar neem ons mee, we hebben geen geld, geen huis, geen bed De twee Japanners gingen in concla ve, ernstig werd overlegd, de dunne werkte met armen en benen, argumen ten botsten. Tenslotte draaide de dikke zich om en sprak eenvoudig "Boleh." Verse troepen uit Djokja marcheerden binnen. Laarzengestamp, keelgeluiden, metaalgerinkel. Alles propte zich in de wagons. "Toengoe," had de dikke be volen. Tenslotte stapte hij met de twee vrouwen in, joeg een paar soldaten van hun plaats, zag dreigend rond Qe hóórde hoe alles zijn adem inhield), snauwde waf-waf-knau-knau en zwaai de woest met zijn vuist. "Hai! brulde het hele compartiment. De dikke steeg uit, zonder zijn proté- gé's nog één blik waardig te keuren. "Mien, je bent gek barstte Sara uit, "hoe moeten we ons verdedigen?" "Vertrouw maar op Mientjes intuïtie!" juichte de ander. Vier uur in de ochtend. De trein sukkelde het station uit. Wat een verschil, dacht Mien, met de vorige reizen; een wagon even vol met mensenlijven, maar er heerste rust, orde en het rook fris. Enkele soldaten loerden vanuit hun ooghoeken naar de twee vreemdbleke elementen, wend den dan snel de blik af als ze werden betrapt. De meesten lagen te dutten. Om klokslag zes uur kwam er, als op een geheim teken, leven in de slapen de massa. Eén voor één kwamen ze overeind, grabbelden een handdoek je en een stukje zeep uit hun ransel, bogen en mompelden een excuus voor de twee vrouwen en stroopten hun kleren af tot op een kleine tjawat na en soms ook die. Daarna begaven ze zich naar de hoek van het tijtuig, waar een klein fonteintje hing, waar ze zich om beurten hartgrondig gingen poetsen, hoofd, tanden, armen, alles kreeg een beurt. "Tjeee," giechelde Sara," had je zo iets voor mogelijk gehouden? Als mijn moeder mij zo zag tussen al die blo- terdsI Ze gierden het uit. "Zullen we ook?" hikte Mien, "wij zijn de vuilpoetsen. Zouden de dikke en de dunne ookSlap van het la chen hingen ze op hun plaatsen. De soldaten wierpen ongeruste blikken in hun richting. "O jee," schrok Mien, "lachen mag niet. Ze denken dat ze uitgelachen worden, daar is een Jap heel gevoelig voor." Het glimmend gepoetste leger zat weer. Ze rommelden wat in hun ransel en toverden er kleine doosjes uit, waarin de volmaaktste kleurencompo- sitie bleek te liggen: een stukje groen, een stukje roze, een stukje roomwit. "God, wat rammel ik," zei Mien. Haar overbuurman sprong op en stak haar het doosje buigend toe. "De vent verstaat Nederlands-" fluisterde ze verschrikt. "Niet doen I" siste Sara. "Natuurlijk niet. Van een vijandelijke soldaat zeker. Ik verhonger liever." Hooghartig schudden ze van nee. De man werd vuurrood, keek niet begrij pend in zijn doosje, wat daaraan zou kunnen mankeren; er trok een parel- rand van zweetdruppeltjes over zijn voorhoofd. Die naast hem stond nu op en bood zijn doosje aan. Ook dat werd afgewezen. Even staarde hij hen sprakeloos aan, toen frommelde zijn gezicht zich in een woedende frons en hij mompelde iets dat klonk als "bagero". "Hij is kwaad," fluisterde Mien, "ik geloof dat het erg beledigend is om te weigeren." "Kan me geen pest schelen," zei Sa ra, en tegen een derde soldaat die zijn doosje offreerde: "No Tidak mao, we don't want it. Vreet je rotzooi zelf op." Het schuldgevoel golfde in Mien om hoog. Ze probeerden menselijk te zijn. Maar mocht je je vijand als mens zien, mocht je hem iets goeds toeschrijven? Of was je dan deloyaal tegenover je land? Ongevraagd waren ze als ratten tegen hun oevers opgekropen, hadden gedood, gemoord, monsters waren hetMonsters die haar van limonade en chocolade hadden voorzien, die hun rantsoen met haar wilden delen... Ze voelde zich verscheurd. Schoof dan ongeduldig de gedachten weg: ze zou het later overdenken. En plotse ling begon ze te grinniken: "Is er niet iets onzegbaar komisch in de wijze waarop we hier reizen?" vroeg ze, "als je het in een verhaal las, zou je het niet geloven." 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 16