(ui)
Herinnering aan Malang 1915-1922
Voor mij was het praktisch altijd wel feest. De prettigste tijd was gedurende de lager-onderwijs-tijd. Je leefde ontspan
nen; er werd weinig van je geëist op het gebied van leren. Je speelde: touwtje-springen, krijgertje, verstoppertje, cro-
queten, bikkelen, ballen.
Wij hadden tuintjes, één bij één meter.
Wij kweekten o.a. balsemienen van
verschillende kleur, bestoven het stuif
meel van de verschillende soorten,
zaaiden het zaad uit en kregen zo ge
vlekte exemplaren, wit met rose stip
pen, of paars met witte vlekken. Er
was bloeiende kembang-sepatoe en
poinsettia ("Kerstster"), en een reus
achtige spruitjes-boom. De grote bloe
men en spruitjes interesseerden mij
minder dan de oeler-kèkèts, waaruit
die prachtige vlinders zich ontwikkel
den. Eens moest ik van Mère zo'n
rups doodtrappen; ik walg nog, als ik
daaraan denk
En in de holte van een boom was eens
een reusachtige spin (vogelspin dach
ten wij).
Hoe verliep het leven op de kostschool
bij de zusters Ursulinen. Alles ging
op de bel: de grote in de gang be
neden, die je bij uitzondering weieens
mocht luiden, en de kleine voor al
het andere. Het begon al 's morgens
kwart over vijf, bel, belletje, "Wees
gegroet". Wassen, kleden, naar de
zaal in doodse stilte; morgengebed;
de Katholieken naar de kapel, de Pro
testanten bleven, onder diezelfde stil
te, in de zaal, lezen, huiswerk maken,
enz. Dan kwam het ontbijt - stilte -
tenzij er een jarige was; dan mocht je
na het gebed (belletje) praten. O, die
eetzaal met al dat gekwetter als van
jonge mussen Werd het te lawaaie
rig: belletje, zwijgen; na waarschuwing
toch wel weer verder - tot - enz.
Om half 8: school. Zij stonden in lan
ge rijen. Twee van ons zetten zich
voor de vleugel, en dan ging je, klas
na klas, opgewekt "naar binnen". Tot
half 1, met een goede pauze er tussen,
om je brood - altijd bolletjes met brui
ne suiker - en je melk te gebruiken.
Na het middageten rust voor de jonge
ren; voor de groten een paar keer per
week handwerkles en stoples (je eigen
kousen); en o wee, als dat niet vol
gens de weefkunst ging; het werd
weer tot gat gekniptDan: baden,
theedrinken, huiswerk maken met een
pauze er tussen, tot het avondeten -
nog een uurtje in de grote zaal, dan,
na het (lange) avondgebed naar boven.
Om kwart over acht lag je er weer in;
ook de "cursus dames", die anders
wel bepaalde voorrechten hadden. Zij
aten apart in een kleine kamer, zon
der toezicht. Mochten lopen of zitten
op voor anderen verboden terrein (het
witte weggetje, de vanilletuin, tot bij
de Maria-tuin) wel met een boek.
Daar was het zwembad; hoe vaak wij
er in mochten, weet ik niet meer; maar
elke woensdagmiddag mochten wij in
die tuin spelen, en werd er van je
snoep uitgedeeld. Maar: een overtre
ding bezorgde je een aantekening en
als je er 8 van had - de jongeren 12 -
werd een kaart "geschrapt". Je had
kaarten voor orde, vlijt, beleefdheid
en gedrag. Als je één kaart geschrapt
had, mocht je een keer niet naar de
speel- en snoeptuin; 2 geschrapt 2 x
niet, 3 was: 3 x niet, 4: uit het klooster
verwijderd.
Eenmaal in de maand kwam je bijeen
in de zaal. Bij de grote deur, naar de
eetzaal toe, waar boven een grote
copie van Rafaël: la Granduca, hing,
zaten de Zusters in rijen; vooraan, in
het midden Mère Prieure. Wat voelde
je je dan klein
Eén voor één werd je naam, voluit, af
geroepen. En, vol, of geschrapt, je
nam hem in ontvangst na het maken
van een sierlijke révérence. De debu
tanten, die aan het Engelse Hof wer
den voorgesteld, deden het beslist
niet beter; ook wij moesten het oefe
nen
Wij, cursusdames, hadden dus een iet
wat vrijer leven. Maar ook soms bij
zondere opdrachten. Zo moest ik wei
eens, op een vroege zondagochtend,
als alle Zusters in de kapel moesten
zijn, surveilleren op de afdeling "klein
tjes". Deze afdeling lag niet in het
grote gebouw, maar op dat zijdeel, dat
vroeger "de fundamenten" heette. Een
étage lager waren de klassen voor de
cursus, en op de begane grond de
pianokamertjes. Daar speelden Mère
Cecilia en ik wel eens stukken voor
2 piano's, met de gang tussen ons in!
Ook mocht je mee met de Zusters, die
naar de kerk reden. Eenmaal zelfs ter
ere van de inwijding van een kerkje
in Singosari of Lawang, in mijn dooie
eentje in het busje met een piepklein
harmonium, om daar de muzikale be
geleiding te verzorgen.
Eén uitstapje herinner ik mij bijzonder
goed. Ons kleine groepje zou, ter be
vordering van onze kennis onder lei
ding van twee zusters de "syphoon",
grote waterleiding-buizen bij Kepan-
djen, bezoeken. Vooraf een lontong-
fuif. Ik was er dol op en at er 7 I De
wandeling er heen en de trappen op
en neer, was geen peuleschil. Terug
moest dat dan maar anders.
Er was een luchtcarrier, waarop aller
lei materiaal over de kali kon worden
vervoerd, misschien teboe of zo.
Waarom ook niet ons? Stelt U zich
voor: 4 balken aan elkaar gekoppeld,
hangend aan kabels, lopend op een
kabel van oever tot oever.
Wij namen 2 aan 2 plaats op de balk,
ons stevig vasthoudend aan de kabels,
er zat er nog een tussen in, zich aan
ons vastklemmend. Het was in elk ge
val griezelig-zalig, zo door de lucht te
zweven. Maar er moeten nadien, hier
en ginds, gevoelige woorden zijn ge
sproken, want het is wél waaghalzerij
geweest I
In de vakanties, 2 a 3 maal per jaar
ging je naar huis. Ze duurden ons veel
te kort, dat leven zonder bel. Thuis.
Wandelen, uren lang, op blote voeten,
door kali's over stenen. Of zitten,
's avonds op de stoep, bij volle maan,
wat een licht! Je kon er bij in je bed
liggen lezen. Of luisteren naar de ver
re gamelan, alsmaar door. De maan,
magisch de aarde verlichtend, een
stilte, die je hoorde en je rillingen be
zorgde, die je mooi te pakken kon
nemen. Slaapwandelen Ik werd eens
wakker, staande bij de trap, de kleine
goeling in mijn armen geklemd. Mijn
vader deed het erger; die liep de sui
kerfabriek in, langs de draaiende mo
lens. Zijn vader er achter, om hem
voor erger te behoeden, liep mee I
De laatste paasvakantie, vóór het
L.O.-examen, bleven wij cursisten, in
het klooster, om extra te studeren. Het
was juist fijn werken in die stilte. In
de Stille Week was ook ik veel in kerk
en kapel, al was het soms alleen om
de toon van de Gregoriaanse gezan
gen aan te geven op het orgel.
Deze ene Paasweek is zo beslissend
geworden voor mijn verdere leven.
De "diepe duisternis" van Woensdag,
Donderdag, Vrijdag vooral; de vredige
rust van de Zaterdag: de "schemer",
en dan het Licht, gebeier van de klok
ken, het juichen van het orgel, de
enorme bevrijding.
En toen kwam het examen. En met dat
fel begeerde papiertje werd, drie we
ken later, de reis begonnen naar een
ander, nieuw leven, met jaren lang
muziek en nog eens muziek.
Wat heb ik veel aan deze 7 jaren
kloosterschool te danken, wat een rijke
belevenissen. Het lot van twee men
sen speelde hierin een zeer grote rol.
Doordat de een zich in het klooster
leven terugtrok, kon de andere, haar
vervangend, het levensdoel leren ont
dekken.
Eigenlijk is al dit geschrevene te be
schouwen als een hommage aan alle
Malangse Ursulinen, maar in de eerste
plaats aan Mère Cecilia, die uitnemen
de muziekpaedagoge.
FREDERIKE (MINNY) POTTER
18