Oorlogs verdrietjes
Japan had gewonnen. Mannen en vrouwen zaten in krijgsgevangen- en andere
kampen en in gevangenissen. Op Maiang was van de bergen-buurt een gedeelte
omrasterd met gedek en prikkeldraad voor de totok-vrouwen. Maar er kwamen
ook veel Indische- in terecht, want de Jap ging zeer willekeurig te werk. Zij die
op kleine plaatsen in het binnenland woonden en op verlaten ondernemingen,
voelden zich al gauw niet happy, zelfs bedreigd. Veel Indonesiërs gaven duide
lijk blijk van en soms uiting aan haatgevoelens.
Het leek in de stad veiliger en veel
vrouwen verhuisden met hun kinderen.
De Japanners voerden de discipline
sterk door ook t.a.z.v. Indonesiërs en
eigen soldaten. In de steden. Wij - zo n
acht, negen plantersvrouwen met onze
kinderen - hadden intrek genomen in
een klein hotel op Rampal; in een vleu
gel. In het hoofdgebouw had de eige
nares de eigen familie om zich heen
verzameld.
In ons gedeelte aten wij uit één grote
pot, als één grote familie. Met oma
van Deventer, mijn moeder aan het
hoofd, als oudste. Kapitein op het
schip. Een zinkend schip, want wij
leefden van wat de rombeng gaf voor
lorren en vodden; en af en toe een
waardevoller stuk dat verkwanseld
werd. leder droeg het hare bij voor de
dagelijkse eterij, waar mama en Lily,
mijn zuster over gingen. Eenvoudig en
goed. Snoep en fruit kwamen voor
eigen rekening van de gebruiksters.
De straten werden afgeschuimd door
rombengs met buidels groezelige bank
papiertjes. Vies Japans geld. Het oude
geld hadden we direkt al moeten in
wisselen. Er waren er die nog heel wat
achter gehouden hadden, ze bewaar
den het voor na de oorlog. Maar het
kon ze wel de kop kosten, als bv. de
baboe er de lucht van kreeg. Of een
"vriendin". Die waren ook niet allen
meer te vertrouwen.
Op een morgen had één van de mam-
mie's een mazzeltje gehad bij de rom
beng en toen baboe van de pasar te
rug kwam, bracht ze een mooie kam
pisang ambon mee. Dickie van nog
geen drie was in de kamer, toen baboe
de blandja bij haar kwam afrekenen.
Mammie borg het geld dat ze terug
kreeg op en brak toen van de grote
tros een pisang af, die ze halverwege
schilde en de kleine man in zijn be
gerige handjes gaf. "Hier, eet maar
lekker op"
Nou, dat liet hij zich geen twee maal
zeggen; hij begon hoorbaar te zuigen.
Kwam Bobbie binnen, vier jaar.
"Hmmmm Lekker, seg, pisang. Ik wil
ook." "Eh, eh, jij niet. Wij niet Bobbie.
Wij wachten nog even. Straks, als we
bij oma gegeten hebben, nemen we
een pisang toe. Deze tros moet nog
langer mee."
"A-achen Dickie dan?"
"Kom nou, Dickie is nog zo klein. Zijn
pisang was ook een heel kleintje. Jij
mag straks de grootste uitzoeken.
Goed?"
'k Wil niet straks, wil nóu."
"Kindertjes die willenzong mam
mie. pes-pes op de billen," sliste
Dickie met de mond vol. Bobbie vloog
op hem af"Ik wilde helft."
"Neevan mij." Dickie kneep op
zijn rug de rest van zijn pisang tot brij.
"Mammiekijk dandreinde
Bob.
"Nou is het uit Bob; ga spelen."
"Wil niet spelen, wil pisang."
"Je wil niks en als je niet gauw gaat,
krijg je een draai om je oren." Haar
handen jeukten. Ze was moe, boos,
verdrietig. Die rot-oorlog I Dat ze de
kinderen zo'n onnozele pisang moest
ontzeggen. Thuis hingen ze te rotten
aan de bomen. Tjodots, badjings, de
vogels waren er misselijk van. De tra
nen sprongen haar in de ogen; ook uit
meelij met zichzelf
Bob was aan tafel op een stoel ge
klommen; mokkend. En waagde een
nieuwe poging. "Mammie...ie...
De laatste druppel. Ze nam de kam in
allebei haar handen en smakte^ hem
op tafel, voor Bobbie's neus, "Hier.
Vréét!" En Bobbie! Perplex. Zijn ogen
werden zo groot als schoteltjes, zijn
mond viel openEén moment. Toen
liet hij zich glijden, hij rende naar bui
ten naar zijn zusje dat men vriendinne
tjes speelde onder de kepel-boom.
"Wijf... wijfje...ajoh, ajoh gauwer..."
Wijfje reageerde niet. Hij greep haar
hand en sleurde haar achter zich aan,
hijgend. "Vluggerin de kamer is
veel pisang en mammie seg: freet."
Mammie, in de deur vergat op slag
alle boosheid en verdriet. In oma's
grote keuken deed ze ons het relaas
en het werd een gevleugeld gezegde.
Als de etensbel ons riep, klonk het van
alle kanten: Oma seg freet
Ja, we hebben in de oorlog gehuild,
gelachen, geloofd in een sprookje dat
niet bestond. Althans voor óns niet zou
bestaan. Een sprookje waarin ons de
vrijheid na honderd dagen werd be
loofd. Het liep uit tot vier jaar.
We overleefden de teleurstelling, er
waren er zo veel. Er is heel wat ge
schreven over het leed in Japanse
kampen. Hoe de vrouwen, daar buiten,
de oorlog ervaarden, daar is in boeken
betrekkelijk weinig over gepraat.
Onlangs had ik het er over met een
ex-kampbewoonster. "Ja," zei ze, "dat
komt, jullie hebben van de ellende
eigenlijk niets gemerkt."
O neen
Als zij bedoelde dat we niet belaagd
werden door vlooien en wandluizen,
geen schurft hadden, geen honger, al
leen maar trek, dan had ze misschien
gelijk, Maar hoe kwamen we aan geld
om geen honger te zullen krijgen?
Meer dan eens heb ik me in toestan
den moeten wagen, waarbij ik duizend
doden stierf. En duizenden met mij.
Maar elke situatie, een zelfde, wordt
door verschillende mensen op even
veel verschillende manieren beleefd.
En aangepakt. Ik denk, de mammie die
zo moeilijk deed met de pisangs? Voor
haar zal de oorlog drie maal zo lang
geduurd hebben als voor mij.
Wij hunkerden allemaal naar berichten
over de toestand in andere delen van
de wereld. Het zat pot-dicht. Het ver
spreiden en door-vertellen van geruch
ten werd met de vreselijkste straffen
gestraft. De Kempeitai loerde uit alle
hoeken en gaten. Niemand wist pre
cies wat al dan niet verboden was. En
het was heel gewoon dat iemand mee
genomen werd, zonder te weten, waar
om. Dag en nacht moest je op je qui'
vive zijn. En dat had tóch z'n goede
zijde. Je raakte niet afgestompt.
Het wachten duurde zo lang. Voor
iedereen, echt waar, ook voor ons,
buiten het kamp
PLANTERSVROUW
rombeng voddeman
tjodot vleermuis
badjing eekhoorn
blandja boodschappen
ROB NIEUWENHUYS
ONTVANGT EREDOCTORAAT
Voordat ik aan een Indisch boek begin,
pak ik eerst Rob's Oost Indische Spie
gel, om te zien wat hij zegt over de
schrijver en het boek. Is het boek uit,
dan wordt de Spiegel weer opengesla
gen om mijn vinden te toetsen. Voel ik
mij out of line dan blader ik in zijn
fotoboeken. Wil ik weten wat je met
Indische geschiedenis kunt doen, dan
lees ik zijn inleidingen, beschouwingen
en artikelen. Dat betekent Rob Nieu-
wenhuys voor mij, die uit eigen er
varen niets van Indië weet. Niet uit
ervaren en toch wel wat, mede dankzij
Rob. En wanneer hij onderscheiden
wordt met de Constantijn Huygens
Prijs voor letterkunde en hij ook wordt
onderscheiden met een eredoctoraat
van de Leidse Universiteit, kan ik niet
anders dan blij en trots zijn dat Rob
Nieuwenhuys was, is en blijfthet
Indisch geheugen.
RALPH BOEKHOLT
6