Rob Niewenhuys:
Op 16 december 1983 heeft Rob Nieuwenhuys de Constantijn Huygens-prijs in ontvangst mogen nemen. Hieronder volgen
enkele citaten uit de aantekeningen die Rob had gemaakt ten behoeve van zijn toespraak voor de aanwezigen tijdens
de prijsuitreiking.
"Dat de aan mij gegeven prijs beschouwd mag worden als een prijs voor de
groep niet geëerde Indische schrijvers".
Dames en heren, ik ben werkelijk blij
met de Constantijn Huygens-prijs en ik
begrijp nooit hoe iemand die weigeren
kan. Ik vind het fijn en het is voor mij
ook een onderscheiding. Laat ik het
maar direkt zeggen: ik vind het prettig,
maar op voorwaarde dat ik deze prijs
die aan mij uitgereikt wordt, mag be
schouwen als een prijs die ook uitge
reikt wordt aan al die Indische schrij
vers die misdeeld zijn, die nooit een
prijs hebben gekregen of troostprijzen.
En er zijn er bij die ik beter dan me
zelf vind. Denk aan Maria Dermoüt.
Maria Dermoüt heeft in haar hele leven
één prijs gekregen, de Tollensprijs.
Dames en heren, dat is een troostprijs.
Die heeft ze gekregen terwijl ze in
twaalf buitenlandse talen vertaald werd,
en onlangs nog is er in Amerika weer
een nieuwe vertaling gekomen van De
tienduizend dingen. In het buitenland
algemeen geëerd, in Nederland niet
meer dan een Tollensprijs! Voor haar
wil ik deze prijs, de Constantijn Huy-
gensprijs, reserveren.
En er is er nog één, en dat is Tjalie
Robinson. Tjalie Robinson is iemand
geweest die één kleine novelle-prijs
van de stad Amsterdam heeft gekre
gen voor z'n bundel Tjies, maar daar
is het bij gebleven. En zijn tweede,
betere bundel, waarin dat meesterlijke
verhaal 'Tjoek' staat - een verhaal
zoals er maar weinig in onze literatuur
geschreven zijn - heeft nooit iets van
erkenning gekregen. Voor zijn sociale
werk dat hij voor de Indische gemeen
schap gedaan heeft - dat ontzaglijk
veel is geweest - heeft hij ook nauwe
lijks, of nee, helemaal geen erkenning
gekregen en zeker geen officiële er
kenning. Dat zijn dingen die mij toch
even een gevoel van gêne geven. Dat
ik dit nou allemaal krijg, terwijl ook
nog een bewonderenswaardige In
dische schrijver als Friedericy nóóit
een prijs gekregen heeft.
Dit alles is de reden dat ik U verzoek
deze aan mij gegeven prijs te be
schouwen als een prijs voor de groep
niet geëerde Indische schrijvers. Nou
wil ik waarachtig niet populair of lief
of aardig zijn - ik wil het alleen maar
uit een gevoel van: waarom zij niet en
ik wèl. Ja, waarschijnlijk omdat ik het
oudst ben geworden. Omdat ik nu al
vijfenzeventig ben en zij eerder ge
storven zijn. Ofschoon, ik weet het
allemaal niet goed.
Er zit natuurlijk een voorgeschiedenis
aan vast. Toen de vele Indische men
sen naar Holland kwamen als 'repa
trianten', waren ze helemaal niet wei-
Rob Nieuwenhuys
kom. Wij werden beschouwd als het
vleesgeworden kolonialisme, of als uit
vreters. De Indische mensen werden
uitgescholden, zoals nu onze gastar
beiders. De Indische mensen werden
in contractpensions opgehoopt en in
situaties geplaatst die werkelijk de
regering onwaardig waren. De wijze
waarop later met hun achterstallige
salaris is omgesprongen - u kent de
geschiedenis - na zoveel jaren van
vechten en knokken, is op zichzelf een
schande Engeland, Amerika en Aus
tralië hebben de krijgsgevangenen hun
gederfd inkomen volledig uitbetaald.
Alleen wij zijn afgescheept, mag ik wel
zeggen, met 7.500,-— voor één keer,
na dertig jaar De oud-krijgsgevange
nen in Indonesië kregen niets. Het
grievende schuilt in de willekeur, in
het nonchalante gebaar.
Ik wil niet verder bitter zijn; ik heb
persoonlijk geen reden om bitter te
zijn, ik ben bijna direkt na aankomst
goed terecht gekomen. Maar de ande
ren? De grote groep van Indische
mensen? Deze is, omdat ze allesbe
halve gastvrij ontvangen werd, bij el
kaar gekropen. Een Indischman slikt
veel, draagt veel en zegt niets. Hij is
bovendien in een traditie opgegroeid
van gezagsgetrouwheid. Boos worden
is niet beleefd, dat is niet wellevend,
dat is niet 'haloes' (fijnbeschaafd). Dus
wat doet hij? Op zichzelf en zijn groep
terugvallen. Men zegt nu hier tegen
woordig: de Indische groep is geruis
loos geïntegreerd. Ja, misschien is dat
voor de buitenwereld geruisloos ge
weest, maar niet van binnenuit, hoor
Daar is nog heel wat bitterheid en daar
zijn nog andere niet verwerkte erva
ringen. Ik wil verder over deze bitter
heid niet praten.
Er bestaat sinds lang een Indische lite
ratuur, maar tot dusver altijd terzijde
van de Nederlandse. Eerst in de laat
ste jaren wordt haar waarde openlijk
erkend, maar dat heeft zo lang ge
duurd dat de onderlinge verhoudingen
bij deze erkenning zoek zijn geraakt.
Ik begrijp dat wel, moet ik U zeggen,
want de aanvaarding en de integratie
van de Indische groep is pas laat op
gang gekomen, te laat voor sommige
schrijvers.
Nu is, kunnen we wel zeggen, het
grootste deel van de Indische Neder
landers in deze samenleving geïnte
greerd. Maar niet geassimileerd. Wij
vormen altijd nog een groep. We zoe
ken elkaar op en we herkennen elkaar
aan een gebaar, aan een stembuiging
en weet ik wat niet al. We zijn allemaal
ontheemden geweest. Nu heten wij
'vaderlanders' als de andere mensen
om ons heen, maar we zijn niet hele
maal als de andere mensen. Wij voelen
toch anders. En de mensen vragen me
natuurlijk altijd: heb je heimwee
naar het land Ja, dames en heren, ik
heb dagelijks heimwee. Ik heb heim
wee naar de bergen, naar de regens,
naar de geuren van de aarde na een
regenbui. Ik heb heimwee naar de men
sen. Ik zou erg graag gewoon Indone
sisch willen praten, kabbelend praten,
over niets eigenlijk, zoals ik het in
Indonesië heb kunnen doen. Maar ik
zit in Holland en het is zelfs de vraag
of ik dat land in verband met mijn ge
zondheid ooit zal terugzien. Dat is een
tragische positie natuurlijk. Vandaar
dat ik me op het ogenblik zo haast
allerlei 'Indische dingen' te maken. Het
is alsof ik altijd haast heb. Natuurlijk
heb ik haast, want als je vijfenzeventig
bent, wat is dan vijf jaar? Niets natuur
lijk. Nou, in die vijf jaar moet je dan
veel doen.
Ik heb me 'ns afgevraagd: wat heb ik
de laatste vijf jaar eigenlijk gedaan
Weinig. En hoe weinig kan ik nog maar
doen en hoeveel heb ik nog te zeggen
en hoeveel zal er met mij verloren
gaan, aan ervaringen en herinneringen?
Heimwee heb ik, maar ik zeg erbij
niet naar de koloniale samenleving
waarin ik leefde. Want de tijd die ik
beschrijf, in al mijn boeken, is de tijd
van mijn moeder en met mijn moeder,
ik wil het eerlijk zeggen, heb ik inder
daad een binding. Over haar loopt alles
wat met Indië te maken heeft, over
haar loopt mijn, ja God, inspiratie of
hoe je dat ook noemen wilt voor wat
ik schrijf. Ook met mijn lijfbaboe Nè-
6