kospalm zou de best smakende blade
ren geven omdat ook de smaak van
kokos vla de bast en de wortels in het
blad van de betelpeper terechtkomt.
Twee tot twintig a dertig jaar na de
aanplant kunnen de bladeren worden
geoogst. De eerste jaren zijn de bla
deren het lekkerst en het grootst: 8 x
14 cm. Ze hebben de scherpe, aroma
tische smaak, veroorzaakt door een
etherische olie, waaruit de bladeren
voor 0,9% bestaan. De olie geeft een
lichte anesthesie van de slijmvliezen
maar geroutineerde kauwers hebben
daar weinig last van.
De arekanoot heeft meer effect. Het
is geen echte noot, maar de in een
vezelige dop gestoken pit van de ara-
kapalm, die zowel in het wild als aan
geplant voorkomt. De palm kan tot
ruim 15 meter hoog worden. Na een
jaar of vijf kan de eerste oogst - tus
sen augustus en november - beginnen.
De vrucht is ongeveer 6 cm groot, de
pit 2 bij 3 cm. Na het ontbolsteren
wordt de noot soms getrokken in ko
kend water en dan gedroogd, waarna
hij soms in plakjes wordt gesneden.
De arekapalm kan twintig tot dertig
jaar vrucht dragen.
De bij het sirihpruimen gebruikte kalk
is een goedkoop produkt, gewonnen
uit schelpen of slakkehuisjes. Na het
blussen van de kalk wordt er met wa
ter een zachte pasta van gemaakt die
moet worden bewaard in goed geslo
ten - meestal prachtig versierde - ko
kers of dozen om uitdroging te voor
komen. De dop waarmee ze worden
gesloten heeft vaak de vorm van een
vogel omdat vaak wordt aangenomen
dat de zalfachtige kalk een vogelex
crement is! Bamboe en kalebassen
leveren een goed materiaal voor een
kalkkoker, maar ook prachtige zilve-
Sirihstel (pakinangan) van koper. Het meest
linkse bakje dient voor de sirihblaadjes,
verder zijn er dozen en bakjes (tjepoek)
voor de tabak, gambir, pinang en kalk.
ren doosjes met een aan een kettinkje
hangend even mooi versierd spateltje
behoorden vaak tot de elegante uit
rustingen van rijke personen. Het is
merkwaardig dat de Papoea's van Irian
Jaya - die het sirihkauwen van de In
donesiërs leerden - hun kalk meestal
niet blussen. Het laat zich denken wel
ke uitwerking ongebluste kalk heeft op
de mondholte
Gevolgen van het pruimen
De arekanoot is nogal hard om te kau
wen, zelfs al is die eerst stukgeknipt
met een ijzeren of stalen betelschaar,
die vaak met zilver of goud is inge
legd en de vorm van een of ander fa
beldier heeft. Dat is voor oude mensen
met een zwak of helemaal geen gebit
een groot probleem voor prettig prui
men. Ze bezitten dan een koker, een
soort klein vijzeltje van koper, hout of
hoorn, waarin ze met een van een
oude beitel gemaakt stampertje de
noot fijnwrijven. Oude noten zijn hier
voor het meest geschikt. Na het ver
snipperen van een paar bladeren wordt
het geheel met kalkpasta vermengd.
Op die wijze ontstaat een mooie zach
te pruim waarop het aangenaam sab
belen schijnt te zijn.
Sirih is een genotmiddel zonder noe
menswaardige voedingswaarde. Over
de licht opwindende werking is niet
iedereen het nog eens, maar de werk
zame bestanddelen zijn bekend. De
arekanoot bevat een half procent van
het olieachtige en giftige arecoline
(C8Hi3N02), nauw verwant aan nicotine
(C10H14N). Arecoline prikkelt de slijm
vliezen en versnelt de ademhaling. De
vijftien procent looistoffen in de areka
noot werken adstringerend. Om de
alcaloïden in de arekanoot af te bre
ken wordt de kalk toegevoegd, die te
vens het door het sirihkauwen ontsta
ne teveel aan maagzuur neutraliseert.
Het pruimen van sirih zou een lichte
euforie veroorzaken, te vergelijken met
die van tabak en van matig alcohol
gebruik. Onrijpe arekanoten werken
wat dat betreft sneller dan oudere.
Naar gebruikers beweren, komt het
geregeld voor dat beginnelingen in de
kunst duizelig worden na een flinke
pruim. Als bedwelmingsmiddel is sirih
overigens ongevaarlijk. Niemand zal er
gauw aan verslaafd raken. Over de ge
neeskundige werking van zowel areka
noot als betelpeper bestaan uiteen
lopende meningen.
Een ding staat echter wel degelijk
vast: de ondermijnende invloed op het
gebit van de pruimer. In de eerste
plaats is er de zeer zware afzetting
van tandsteen waaraan alle geregelde
sirihpruimers lijden. Die afzetting kan
bij zeer langdurig gebruik zelfs leiden
tot de al door Virchow vermelde "be-
teltanden", ware klompen steen waar
aan de onderkant alleen de wortel nog
uitsteekt.
Vroeger werden beteltanden heel chic
gevonden want dat bewees dat iemand
Sultan Hamengkoe Boewono VI (1855-1877)
van Jogja met links naast hem een sirihstel
en daarbij behorende spuwvaas.
rijk genoeg was om zoveel te pruimen
tot hij "een stenen gebit" had. Voor
jongeren is dit geen statussymbool
meer. Hoewel gezegd wordt dat sirih
kauwen cariës tegen gaat is dit nooit
bewezen. Wél dat de tanden langza
merhand gaan loszitten. Het stevig oc-
clusaal afbijten van de pruim vergroot
de kaakdruk zo sterk dat paradento-
sis kan ontstaan. Ook de bewering dat
sirih preventief werkt tegen dysenterie
is wijd verbreid, maar nooit bewezen.
De echt zware pruimers, die niet min
der dan twaalf hele noten en ruim
dertig betelbladeren per dag consu
meren, raken op den duur hun smaak
volkomen kwijt terwijl de tong gevoel
loos zou worden door de etherische
betelolie uit de bladeren. Het voor
sirihgebruik zo typerende overvloedige
spuwen is op geen enkele manier te
ondervangen. Dat heeft geleid tot het
ontstaan van meer of minder kostbare
spuwkommen en -bakken - de mooiste
zijn van zilver en soms van goud - plus
een ingewikkeld ritueel rond de sirih
pruim. Aan de Javaanse vorstenhoven
waren speciale kwispeldoor-dragers,
die de hovelingen overal begeleidden,
of ze nu pruimden of niet.
Volksgeneeskunde en magie
In de volksgeneeskunde spelen areka
noot en betelpeper een belangrijke rol.
Er worden de vreemdste medicinale
werkingen aan toegekend. Het zou
scorbuut tegengaan en het optreden
van allerlei koortsen onderdrukken.
Sirih zuivert de maag en de ingewan
den en werkt bloedstelpend bij grote
verwondingen. Bij slangebeet moet de
wond stevig worden ingewreven met
sirihspeeksel. Een pleister van betel-
peperbladeren op rug of borst helpt
tegen hoesten en longkwalen, terwijl
een sterk aftreksel van de bladeren,
(lees verder volgende pagina)
15