van de Atjehse radja's, genaamd "zelf- bestuurders". Hun positie lijkt op die van Mangkoe Negoro en Pakoe Ala- man. De Nederlandse hotels mijd ik zoveel mogelijk, omdat ik strubbelin gen uit de weg wil gaan, zoals vroeger is voorgekomen in hotel "de Boer" in Medan. Misschien zijn er blanken, die zich beledigend uitlaten of mij uit lachen zoals vroeger; ik ben daar niet bang voor, maar het is veel beter alle aanleiding tot ruzie te vermijden. Het heeft geen enkel nut. In een hotel in Koeta Radja waren er Nederlanders, die mij 't publiek zagen helpen. Er was er één die zich laatdunkend en ge ringschattend tegen mij uitliet en mij "kowe" durfde noemen. Meteen dien de ik hem krachtig van repliek en hij was voor mij een schietschijf pal voor 't oog van zijn eigen bangsa. Nadat ik hem had gewassen en ingezeept in het Maleis, waste ik hem de oren in z'n eigen taal. De kleur verdween uit z'n gezicht, z'n blanke vel werd lijkbleek; hij gaf geen antwoord en bood tenslot te zijn excuses aan. Er was niemand die antwoord gaf. Daarna trokken zij zich allen terug. In Lho Seumawei waren er in het hotel ook blanken die toekeken, maar nie mand van hen uitte een onvertogen woord. De Nederlandse eigenaar van het hotel had zelfs zo'n uitermate groot vertrouwen in mij, dat hij wel wilde helpen met het opstellen van een grote schijnwerper om zijn erf te ver lichten, waar de toegestroomde men sen dicht opeen stonden. Veel eerbe wijs en hulp kreeg ik van de Neder landse eigenaar van het hotel in Lho Seumawei. Zijn bediende liet hij mij de helpende hand bieden, en zelfs liet hij de politie komen om de drukte op het erf in de hand te houden. Op een andere plaats logeerde ik in de pasanggrahan van het Landschap. Die pasanggrahan verkeerde in zeer goede staat, het meubilair was goed, de bediening liet ook niets te wensen over, alles wat ik nodig had was er. 't Beviel me best, het verblijf in die pasanggrahan, want ik was alleen, er was geen metgezel of andere gast en het was er keurig netjes. Op Java heb ik nog geen pasanggrahan getroffen, waar het zo goed en prettig logeren was. Overal (waar ik kwam) was de mandoer van de pasanggrahan en de gene die kookte van onze eigen bang sa. Natuurlijk was er ook iemand uit Poerworedjo. Voor reizigers is het makkelijk en gunstig, dat ze zonder voorafgaande toestemming van de Overheid te allen tijde op elk gewenst ogenblik kunnen komen logeren in die pasanggrahan of er aangaan om te eten of te baden; ik heb er wel ge baad, maar nooit gegeten. Bij ons op Java is er zoiets niet. In alle pasanggrahans waar ik kwam, werd ik opgewacht en kwamen veel mensen naar mij toe. De zelfbestuur- ders kwamen allen om mij welkom te heten en te eren. Er waren radja's die mij achterna kwamen, mij midden in de nacht achterna gingen en afstanden aflegden van 150, 180, 200, 275 km, om al was 't maar één fles (geneeskrach tig) water te halen. Er waren radja's die mij opwachtten en vroegen even binnen te komen in hun paleis. Groot waren hun eerbewijzen jegens mij; zeer nederig waren ze; sommigen gin gen met gevouwen handen eerbiedig gehurkt zitten, anderen openden en sloten het portier van de auto. En dat alles jegens iemand zonder rang, een zwerver; ik voelde me er erg be schaamd over dat mij zoveel eerbe toon ten deel viel van zulke hoogge plaatste adellijke personen. Maar ik deed niet voor hen onder in nederigheid en eerbetoon, omdat ik mijn intentie en mijn eigen plaats niet vergat. Al dat eerbetoon kwam mij, vind ik, niet toe. Als ik werd uitgeno digd even in een paleis van een radja te komen, haalde hij mij zelf af. Daar op kwamen er talloze mensen, zonder dat het bekend was waarvandaan zij kwamen. De radja's waren ook zeer verheugd en dankbaar; ze beseften zeer wel, dat ik hun land bezocht om hun familieleden en hun onderdanen te helpen. Bijna allen hielden een rede om hun "dankbaarheid te betuigen". Er waren er die een "pisoengsoeng" (eregeschenk) gaven, als aandenken of als teken van liefdevolle waardering, allerlei goederen, afkomstig van of gemaakt in Atjeh, zoals: olifantsslag tanden, Atjehse geweven sarongs, e.d. Ze waren allen dankbaar en lieten dat goed blijken. Hun familiaire manier van doen was als van oude kennissen en vrienden. Vrienden onder elkaar. Deze zelfbestuurders hebben verschillende rangen; voor zover ik 't begrijp en voor zover ik weet, zijn er regerende vorsten bij, Datoeks, Tjiki's, allen met de titel Teukoe; in 't Maleis is dat: Tengkoe. Deze radja's zijn allen af stammelingen van grote Atjehers, z.g. gegedoeg. Teukoe Mahmoed is de zoon van de laatste Atjehse Sultan. Teukoe Tjki Mahmoed, die radja van Meuroedoe is, is een afstammeling van een volksheld uit 't gebied van Meu roedoe langs de kust, d.i. de plaats waar de strijdlustigste en gevaarlijkste Atjehers vandaan komen. Zo ook de mensen van Samalangan aan de kust, bekend uit de Atjehse Kroniek, be horen ook tot de gegedoeg. Hun radja is ook bij mij gekomen, evenals de radja van Meuroedoe. Al die radja's namen de moeite naar mijn huisje te komen of mij onderweg in te halen, om kennis met mij te maken, mij te verwelkomen en uit te nodigen. (wordt vervolgd) Vertaling van Drs. H. D. VAN PERNIS Rectificatie In de eerste aflevering van boven staand artikel (Moesson no. 20, pag. 10) moet in de eerste kolom, eerste alinea i.p.v. een "12 pagina's tellende brief" een "16 pagina's tellende brief" staan. VAAK Hij legde zijn pen neer, leunde achterover en keek naar buiten. In de verte stonden nog steeds de hoge kantoor- en fabrieksge bouwen. Iets dichterbij passeer de de intercity en in de volks tuintjes, die hem aan de Prean- ger deden denken ofschoon hij niet wist of die gedachte wel op zijn plaats was, waren mensen bezig onkruid te wieden en wa ter te sproeien. In de gang liepen stapels nota's en rapporten voorbij, maar hij keek niet naar de deur, bang dat zo'n papier massa binnen zou komen om een praatje te maken. Hij had daar nooit zin in. "Teken even" vroeg zij, die hem wel meer zo aantrof. "Net Indonesië" zei hij. "Een nette kampong, die huisjes, al dat groen en dat licht zo erop. Zelfs de spoorbaan past er helemaal bij". En natuurlijk net op dat moment een vliegtuig over. "Moet je voorstellen dat je daar nu inzit" en hij zweeg. "De thee, kijk eens, een lekker kopje thee". Hij zette zijn hand tekening en zag de brief en het dienblad de deur uit gaan. Hij keek waar hij gebleven was en wilde verder gaan. Maar zijn ge dachten waren er niet meer bij. Dat gebeurde vaak de laatste tijd. RALPH OEGET-OEGET en SELASÉ Eens heb ik een boek gelezen, waarin een Amerikaan schreef dat er absoluut geen onaangename dingen bestonden op deze aarde; het was gewoon een kwestie van opvatting en gedachte vol gens hem. Bijvoorbeeld: als je het vreselijk koud had moest je jezelf in gedachten verplaatsen naar het heet ste gedeelte van de Sahara woestijn en omgekeerd; als je zeer warm en dorstig was naar een oase met helder stromend water en een kleine waterval. Verder moest je, als je b.v. bij de tandarts zat, denken aan heel aange name dingen I Deze theorie heb ik enige malen in praktijk gebracht en ik moet zeggen met veel succes! Bijvoorbeeld toen ik in Biak zat. Er was geen drink water behalve het regenwater dat op gevangen werd in grote tanks en altijd vol met oeget-oeget zat; ik concen treerde me dan heel diep en verbeeld de me dat het selasé was en dan smaakte het nog knapperig ook. Als ik dit dan aan mijn Hollandse collega's vertelde, snapten ze er niets van; tot dat ik een keer in Manokwari op de pasar was geweest en echte selasé meebracht SI TIKUS 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 25