Herinneringen van een inspecteur B.P.M. (I) - it^Ai"' iwr Wv -*r .---• "<ii Straatbeeld in Palembang. Druk verkeer op de Moesi in Palembang. Foto's: copyright Shell, London. door J. i. ten Cate Daar ligt de weg weer voor mij, zoals die zo vele malen en op zoveel plaatsen zich voor mij had ontrold wanneer ik per jeep of auto op zoveel inspectietochten door dat heerlijke Indische landschap reed. Door de paradijsachtige omgeving tussen Garut en Tasikmalaja, slingerend en schakelend, heuvel op, heuvel af, langs diepe inkepeningen of langs bergplooien, met aan de overzijde de traps gewijze oprijzende sawahs. Of langs de zinderende van hitte dampende zout- pannen van het zoutbedrijf te Kalianget aan de Zuid-Oost kust van Madura, of langs de fraaie maar wat eentonige asfaltwegen van het eiland Bangka, met hier en daar een triest overblijfsel van de vroeger zo bloeiende pepercultuur, of langs de brokkelige en soms onder water staande kustweg in West Borneo, die van Pontianak naar Singkawang loopt en verder door naar Pemangkat en Sambas, of langs de soms in dichte wolken gehulde steile bergweg door de berg-theetuinen van Gunung Mas naar de Puntjakpas. Zo was daar ook de veel vuldig gemaakte reis per jeep van Palembang door de oerwouden van Sumatra naar Bengkulen in de jaren 1950 en 1951. Laat ik daar iets over vertellen. In Palembang moest ik met één van de twee veerpontjes, er was een grote en een kleine, de brede Musi-rivier oversteken van de z.g.n. "Hir"-zijde naar de "Uluh"-zijde. Tenminste, dat was zo in 1950. Dat was vooral in de regentijd met het bandjiren van de Musi soms een hele opgave. Dan sloeg wel eens één van die stok-oude motoren af en dreef je gezellig en onder algemene hilariteit en gejubel van je mede-pontgenoten een 3 km de rivier af tot aan Pladju of tot aan de grote bocht bij Soengei Gerong. Dat betekende dan urenlang oponthoud en wijziging of uitstel van de reis. Want het einddoel van die dag, Lubuk Linggau, plm 400 km oer woud verderop, kon ik niet meer be reiken. Maar als het goed ging, dan voerde mijn weg langs Prabamulih, Moeara Enim, een korte afbuiging en een be zoek aan de open bruinkoolmijn van Tandjong Enim, om daarna mijn reis in de richting van Lahat voort te zetten. Een reis door rubberbossen en nog eens rubberbossen, door stukken ge woon oerbos met wilde lianen. Soms had ik van te voren in mijn reis schema een extra-dag opgenomen om vanuit Lahat een bezoek te brengen aan de grote thee-onderneming van Gunung Dempo en aan de daar in de nabijheid gelegen koffie-onderneming Padang Karet, die men weer aan het opbouwen was. De weg er naar toe lag niet op de route naar Bengkulen en was daarbij even slecht als boeiend mooi en alleen voor jeeps en sterke trucks berijdbaar. Halverwege voert de weg steil naar beneden door een diep ravijn, maakt een scherpe bocht en voert aan de overkant van het ra vijn meteen weer steil naar boven. De hitte daar beneden was geweldig, broeiend en letterlijk adembenemend en ik was altijd weer blij als ik een paar honderd meter gestegen was en overal de echo weer hoorde van de wau-wau apen. Maar meestal ga ik vanuit Lahat recht door. Als mijn reisschema klopt ben ik met mijn inspectie en besprekingen in Lahat plm. 1 uur 's middags klaar en heb ik 4'/2 uur rijden voor de boeg door vrij onherbergzaam terrein en oerwoud naar Lubuh Linggau. De tocht voert mij soms over stukken goede weg, dan weer zeulende over zandwegen of door een in het oerwoud uitgekapte gang met een wasbord-weg van boomwortels en met een stille desa aan de kant, waar iedereen na de vroege ochtendarbeid uitrust en wacht tot de grootste hitte voorbij is. Dichte stofwolken vullen zo nu en dan de jeep maar verdrijven ook de horden muskieten, die nu eenmaal bij deze reis horen. Achdie weg. Ik ken haar zo goed. Zij wordt een goede vriendin van mij, die mij met al haar goede en slechte eigenschappen altijd maar weer te gemoet komt. Zij is goed, schalks, mooi of verrukkend, boos, luimig, effen, aantrekkend en afstotend. Tel kens heeft ze een verrassing voor je en tooit zich als een echte vrouw tel kens weer anders. Soms vormt zij met uit palmen gevorm de armen een sierlijke koele boog, een begin van een omarming, waarin zij mij met de fluisterende stem van een kleine kali, inleidt. En als ik net de koele omarming wil gaan genieten, schopt ze me met een grote kei van mijn zitplaats en lacht ze mij uit met de schreeuw van een lori-aap Wég de koeltewég de groene fluistering, ik rijd plotseling weer in het felle laaiende middaglicht en voor mijn toegeknepen ogen vlucht ze van mij weg, ginds in de verte langs de grote door bliksem gespleten en zwart geblakerde boom, vér weg, verruk kend en lokkend in de grote vlakte, die zich opeens daar beneden voor mij uitstrekt, heel ver weg in de wazige blauwte van de grote bergketen, die Bukit Barisan heet. Voordat ik de afdaling begin breng ik de jeep naar een koel beschaduwd plekje en stop dan zo abrupt, dat mijn goeie ouwe Asmat, chauffeur en mede reisgenoot, haast van zijn achterbank je tuimelt waar hij tussen allerlei ba- rang zat te dommelen. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 18