TOGH MEER NEDERLANDER
Zoals een sprookje altijd eindigt met "en ze leefden nog lang en gelukkig", zo
eindigt elke vertelling over de repatriëring van Indische Nederlanders met "en
ze zijn geruisloos geïntegreerd, hetgeen de bedoeling was". Dit slot nu is waar,
zo is het en we weten dat allemaal. In het midden van de jaren zestig kon de
overheid het repatriëringsboek sluiten en plaatsen op de plank "geslaagde
operaties", want een operatie moet het toch geweest zijn. Indische mensen
ondergingen de repartriëring, de overheid organiseerde die. Deed ze dat van
harte, was ze niet even in paniek toen duidelijk werd dat tienduizenden naar
Nederland zouden komen? Moest ze het Nederlandse volk niet voorlichten op
hetgeen gebeuren ging? Allemaal vragen die je kunt stellen aan iemand die
direkt en alles te maken had met de gang naar Nederland en de gevolgen daar
van. Je komt dan bij één vrouw uit, dr. mr. Marga Klompé, voormalig minister
van Maatschappelijk Werk. Zij deelde echter mee dat zij zich bij haar aftreden
had voorgenomen geen interviews te geven over haar ministeriële activiteiten,
maar misschien kon ik contact opnemen met een van haar vroegere naaste
medewerkers, te weten de heer dr. G. Hendriks, tot voor kort directeur-generaal
Maatschappelijke ontwikkeling en thans binnen het departement van W.V.C.
belast met speciale projecten met betrekking tot minderheden. Het was warm
en we zaten in de tuin.
Van 1945 tot 1968 repatrieerden
296.000 personen uit Indië/lndo-
nesië naar Nederland. Zij kwa
men in 4 golven:
1945- 1948: 45.000 personen
1949- 1951 90.000 personen
1952 - 1956 88.000 personen
1957 - 1958: 35.000 personen
Na de overdracht van Nieuw-
Guinea in 1962 kwamen 13.000
mensen naar Nederland. Tot het
midden van de jaren 60 voegden
zich daarbij de spijtoptanten, on
geveer 25.000 personen.
DR. G. HENDRIKS OVER INDO-EUROPEANEN
"Kijk, er zijn twee zaken waarmee Ne
derland na 1945 moeilijk in het reine is
gekomen. Dat is ten eerste het vraag
stuk van de slachtoffers (in Nederland
en Indië) van de tweede wereldoorlog
en ten tweede is dat de afwikkeling
van de koloniale periode.
Het is merkwaardig dat de Nederland
se samenleving pas sinds enkele jaren
beseft hoe vervolgden hebben geleden
en wat verzetsmensen hebben verricht.
Voor deze immateriële aspecten had
men wellicht geen oog omdat men te
veel in beslag was genomen door de
opbouwperiode. Maar het doet ridicuul
aan om pas na 30 lange jaren te komen
met een medaille en een uitkering.
Ook merkwaardig is de wijze waarop
het dekolonisatieproces van Indië ver
liep en dat van West-lndië nog ver
loopt. Wat Indonesië betrof, was in het
Nederlandse parlement geen compro
mis te vinden over de vraag hoe de
zaak met Soekarno afgewikkeld moest
worden. Tegen deze achtergrond moet
de repatriëring worden gezien
Indische mensen waren geen vluchte
lingen. Ze kenden de Nederlandse sa
menleving geheel of gedeeltelijk, spra
ken Nederlands. Ze kwamen hier op
een gunstige arbeidsmarkt (op de ar
beidsbureaus waren zelfs speciale con
sulenten voor hen aangesteld), de poli
tiek had belangstelling voor het lot van
de repatrianten en vooral ook: in de
jaren 50 en 60 hadden we een daad
werkelijk kerkelijk en particulier initia
tief. Het C.C.K.P. (Centraal Comité van
Kerkelijk en Particulier Initiatief), onder
voorzitterschap van de heer J. Moora,
was voor Maatschappelijk werk dan
ook een waardige gesprekspartner.
Kortom, in die tijd waren de omstan
digheden in Nederland voor de ont
vangst van repatrianten gunstig.
De overheid was niet in paniek dat ze
kwamen. Het was geen onverwachte
ontwikkeling, want al in 1946 waren we
"in gesprek" met de Indonesische lei
ders en was de gang naar Nederland
begonnen. Zelf ben ik dat jaar naar
Indonesië gegaan om het eerste eva-
cuée-transport met de "Nieuw Holland"
te helpen organiseren Vanaf toen is
een regelmatige stroom op gang ge
komen, ook van mensen naar Indonesië
omdat nog werd aangenomen dat een
goede regeling zou worden getroffen.
Ook toen de bekende golven op gang
kwamen, was de Regering niet veront
rust. Er is toen natuurlijk hard gewerkt
en veel georganiseerd: schepen, woon
plaatsen, kleding, vervoer, toelagen,
huisvesting, werk enz.
In die tijd werden ook België, Enge
land en Frankrijk met repatriëring ge
confronteerd en dat liep daar een stuk
minder soepel dan bij ons. We ont
vingen dan ook verzoeken om litera
tuur en ook werden we bezocht door
verschillende missies om over onze
aanpak te praten.
"Wat is waar van "het geruihi" dat de
Regering getracht hes'.t Indo-Europea
nen in Indonesië te laten blijven?"
"Bij mijn weten is die gedachte nooit
formeel aan de orde geweest. Ik denk
dat het meer een wishfull thinking was
van de Indo-Europeanen zelf. Toen toch
ook kwam bij hen de gedachte op aan
een eigen bodem op Nieuw-Guinea".
"Welke indruk bestond bij de Overheid
van de Indo-Europeanen?"
"Indonesië is een cultureel rijk land
waarmee we meer dan 300 jaren in
tensieve banden hebben gehad en iets
van die rijkdom hebben ze meegeno
men. Mij zijn geen negatieve geluiden
over hen bekend, ook niet betreffende
discriminatie".
"Merkt u wat van de Indische aanwe
zigheid in Nederland?"
"Eigenlijk niet en dat is ook weer een
bewijs dat de bedoelde integratie ge
slaagd is. Zo ben ik achteraf gespro
ken blij dat we indertijd geen gevolg
hebben gegeven aan de verschillende
verzoeken om subsidies voor Indische
organisaties die een soort sluisfunctie
hadden, een overgangshuis van Oost
naar West. Tegenwoordig noemen we
dat categorale organisaties. Hadden we
dat wel gedaan, dan was de integratie
wellicht mislukt, in ieder geval gestag
neerd. Wat zelfstandige Indische orga
nisaties doen aan bijvoorbeeld cultuur
is uiteraard hun zaak De aanwezigheid
hier van Indische Nederlanders heeft
de Nederlandse samenleving wel rijper
gemaakt voor de komst van anderen,
zoals buitenlandse werknemers en
mensen uit de West."
"Werd er vroeger gedacht in termen
van behoud van Indische cultuur en
identiteit?"