water gedompeld en daarna uitgelegd
op gedèk vellen (gevlochten bamboe
matten) op een bamboe stellage ander
halve meter boven de grond. Daar
overheen moest een doek - kain bla-
djoe gespannen worden.
De kain bladjoe mocht de vruchten niet
raken en ook niet te hoog boven de
vruchten hangen. Tegen de avond wer
den de vanillevruchten binnengehaald,
denk niet dat ze zo weggelegd konden
worden, nee hoor, vrucht voor vrucht
moesten ze met een flanellen doek ge
poetst en daarna in een bakol (bamboe
mand) netjes gesorteerd worden. Deze
handeling werd steeds herhaald tot
dat de vruchten mooi zwart droog en
geurig waren. De donker bruine vruch
ten zijn minder goed en komen dan als
tweede kwaliteit op de markt. De spel-
deprikken zijn dan duidelijk zichtbaar,
vermoedelijk zijn deze gaatjes slechts
voor de kleinlandbouwer van belang
als herkenningsteken want verder
speelt het geen rol. Wanneer de va
nille goed zwart, droog en geurig is,
werden ze voor de glans en soepel
heid gepoetst met een in klapperolie
even gedrenkte flanellen doek. Daarna
werden ze in bosjes van vijftig samen
gebonden. Het binden geschiedde dan
ook op een speciale manier, als bind
middel werd dan gedroogde repen ge-
debok-pisang (bananenstam) gebruikt.
Wanneer het niet op de juiste manier
was gebonden, nam de Chinees het
niet af. Waar dat speciale binden goed
voor moest zijn, is mij niet bekend.
Naast de zware werkzaamheden en
tegenslagen, hadden mijn ouders toch
nog altijd tijd om een middagje uit
wandelen te gaan. De hele familie ging
dan een middagje uit, genieten van
het mooie weer, natuur en bij huis
waarts gaan van de prachtige en
fascinerende zonsondergang. Vader
bracht natuurlijk zijn Remington cal.: .22
mee, dit om de vleesvoorraad aan te
vullen. Hij liep dan zo'n vijftig meter
voor de familie uit.
Je weet, kinderen kunnen nooit hun
mondjes stil houden en riepen dan
vaak: "Pa, pa, daar, daar in die boom
zit een Deroek (woudduif) en voor va
der schieten kon, was de vogel reeds
gevlogen.
Zo'n 2 kilometer van huis was een
groot Indonesisch kerkhof, dat meest
al het einddoel was. Op de meeste
kerkhoven had je grote waringinbomen
staan waar tientallen soorten vogels in
zaten.
Het schijnt dat de waringinvrucht-
jes een delicatesse moeten zijn voor
de vogels, in het bijzonder voor de
dikke vette katiks (groene woudduif).
De Katik is bij uitstek geschikt voor
duiven-pastei. Vader ging dan met zijn
twee zonen (acht en zes jaar) het kerk
hof op en moeder bleef met de meis
jes buiten op enkele grote stenen zit
ten. De inmiddels geschoten vogels
werden door moeder geplukt. Op zo'n
middag schoot vader minstens een
dertig woudduiven, de vlees voorraad
was dan weer aangevuld. Een kerkhof
met grote waringinbomen was als het
ware een voorraadschuur.
Binnen een half uurtje kon je dan ook
dertig woudduiven neerschieten, de
vogels hoorden de knal van de Tjies
bijna niet door hun eigen gekwetter en
gefladder. Vader schoot ook nooit
meer dan nodig was. Bij huiswaarts
gaan - al lopende - werden de vogels
geplukt. Thuisgekomen, maakte vader
na eerst zijn vuurwapen gereinigd te
hebben, de vogels schoon. Na een dag
of twee werden de vogels boven de
Pawon (stookplaats) gehangen. Moe
der had inmiddels 4 vogels in asem-
garem geweekt. Dat was dan voor het
avondeten. Ik hoor vader nog zeggen:
"wat heerlijk, een bord warme rijst met
gebraden katik en sambel oelek".
>u,
Na het avondeten mochten wij kinde
ren nog even met vader en moeder in
de voorgalerij zitten, natuurlijk werd
de obat-njamoek niet vergeten. Zo'n
middagje uit was vooral voor moeder
heel erg goed, het was haar dan ook
gegund. Moeder had het echt niet ge
makkelijk. Naast haar huishoudelijke
werkzaamheden, deed ze nog tuin-
werkzaamheden, zaaien, wieden of
oogsten en niet te vergeten het be
stuiven van de vanille bloemen. Bij een
van onze uitstapjes, wij stonden toe
vallig op open terrein met uitzicht op
het prachtige dal van Setjang met op
de achtergrond de bergen Merbaboe
en Merapi, toen wij plotseling werden
opgeschrikt door een zwaar gerommel
en een aardbeving. Kort daarop zagen
wij de Merapi zwarte dikke rookwolken
en hete lava uitspuwen. Wij kinderen
werden natuurlijk eerst heel erg bang.
Naderhand waarvoor die bangheid?
Vader en moeder waren toch bij ons,
bovendien was de Merapi tientallen
kilometers van ons verwijderd.
School
Het nieuwe schooljaar brak aan, ik
moest voor het eerst naar de grote
school, maar hoe? Mijn broer was
reeds bij Oma en Opa te Magelang.
Wij hadden een paard thuis, dus er zat
niets anders op dan te paard naar
Kranggan te gaan en van daaruit per
bus naar Temanggoeng voor toeoewee
cent.
Op dinsdag 1 augustus 1933 bracht
vader mij naar school, legde mij het
een en ander uit, ook hoe ik moest
reizen. Na schooltijd elf uur haalde
vader mij weer af. Ik moest alles maar
in mijn kleine koppie programmeren,
daar ik de volgende dag alleen op pad
moest, althans van Kranggan naar
Temanggoeng, de school en terug. De
volgende dag heel vroeg moest ik te
paard naar Kranggan, weliswaar ge-
toentoen door een oude Javaan die
vader voor twee centen per dag had
gecharterd, doch dat toentoenen was
niet van lange duur. De oude Javaan
werd ontslagen en ik moest alleen rij
den. Het paard werd door onze vaste
koelie elke ochtend opgetuigd en va
der bracht mij tegen zes uur elke och
tend naar de grote weg en verder
was ik op mij zelf aangewezen. In
Kranggan bij de Kaboepaten (het do
mein van de Assistent Wedana met de
bijbehorende kantoortjes zoals Ge
meente, Postkantoortje en Politie-desa)
hielp een Oppas mij altijd, vader had
dit met de Assistent Wedana geregeld.
Van Kranggan uit moest ik per bus
naar Temanggoeng. Van de bushalte
uit mocht ik per benenwagen naar
school, ruim 1 km. Na schooltijd in
omgekeerde volgorde terug, alweer die
toeoewee cent voor de bus.
Die twee centen was destijds een ob
sessie voor mij, daar tot twee maal toe
de centen voor de terugreis uit mijn
griffeldoos waren verdwenen. Ik wist
zeker dat de centen in het ronde stief-
vakje van mijn griffeldoos zaten. Na
de tweede verwijning, had ik er wat op
gevonden, boven de centen in het ron
de vakje perste ik een passend rond
kartonnetje. De kartonnetjes werden
op mijn verzoek door vader geponst,
zonder te weten waar het voor was.
Toevallig had hij een holpijp die iets
groter was. Bij de bushalte had ik al
tijd wel even moeite het kartonnetje
met een pennemes eruit te pulken. Die
twee keer zonder centen zitten, be
tekende voor mij lopen naar Kranggan.
Onderweg reden de bussen om het
kwartier mij voorbij. Deze twee ge
vallen had ik nimmer aan mijn ouders
verteld, uit vrees dat ik straf kreeg.
Voor het later thuiskomen had ik als
smoesje, "ik heb lopen spelen in Krang
gan op de Kaboepaten".
Als kind van een Kleinlandbouwer had
je op school ook al heel wat te ver
duren en te incasseren. De reden hier
van is mij niet bekend. Waarschijnlijk
omdat wij anders waren dan de stads
kinderen, meer zelfstandig op jonge
leeftijd en al konden omgaan met go-
loks (kapmessen) of dergelijke gevaar
lijke spullen. Als een Anak-Tani wat
had uitgehaald - wat normaal was als
kind - kreeg het kind van de
meester (een totok) te horen: "Kam
pong allures ja, kampong allures of
dat doe je maar thuis in de kampong".
(lees verder pagina 14)
11