DJATI PITTEN
(i)
door mevr. F. Beudeker-Gerrits
Met mijn ouders, mijn broer Fré (thuis noemden we hem Nono) en mijn zus
Charlotte woonde ik in Bogor (Buitenzorg) de stad van de beroemde Plantentuin
in Nederlandsch-Oost-Indië. Het paviljoen, waarin wij woonden grensde vlak
naast het hoofdgebouw, dat bewoond werd door de eigenares zelf: mevrouw
Hensen en haar dochter Corrie. Beide gebouwen waren op een heuvel gebouwd,
vlak naast een kali. Mevrouw Hensen van Javaanse afkomst, droeg meestal sa
rong en kabaja. Haar dochter daarentegen was altijd Westers gekleed en werkte
op kantoor. Mijn vader, onder-commissaris bij de Politie, was met vervroegd
pensioen. Vanwege zijn ogen was hij afgekeurd.
naar Oost-Java, ik vertelde je het nog.
Als ik je arm druk dan kijk je naar
rechts en dan groet je maar". En zo
deed mijn vader ook. Hij wilde gewoon
weg zijn handicap niet tonen aan de
mensen. Doch de meeste buren wisten
er al van.
Voor behandeling moest Paps gere
geld naar het Centraal Burgerlijk Zie
kenhuis in Batavia-Centrum. Ma en de
kinderen gingen allen mee. In een
warme en meestal overvolle bus maak
ten we de rit van Buitenzorg naar het
ziekenhuis. Er zaten in zo'n Opelet
weieens Indonesiërs met grote manden
waarin levende kippen en groente en
ook niet aan om in die bus te zitten,
het dus niet altijd. Het trok me dan
ook niet aan om in die bus te zitten,
liever zou ik pootje baden in de kali
naast ons huis, of knikkeren met mijn
broer en vrindjes. Maar wat had een
kind van 8 jaar te zeggen.
Na de behandeling in het ziekenhuis
gingen we naar Paps broer: Oom
Frans die ongeveer een kwartier rijden
met de dogcar van het ziekenhuis af
woonde. Daar bleven we overnachten
om weer de volgende dag huiswaarts
te keren. Oom Frans woonde niet ver
van het grote meisjes Tehuis waarin
ik later kwam te wonen en waarover
ik in dit tijdschrift heel wat wil schrij
ven. Maar in die dagen wist ik nog
niets af van het huis, dat me later zo
dierbaar is geworden.
Het waren niet alleen Paps ogen, die
achteruit gingen, doch ook zijn ge
zondheid. Het onvermijdelijke kwam.
Mijn vader stierf. Mijn moeder pro
beerde het hoofd boven water te hou
den door te gaan werken bij het tele
foonkantoor. Later werkte ze als on
derwijzeres op een "wilde school", zo
werd een particuliere school genoemd..
Een school voor Chinese en Indone
sische kinderen, die de Hollandse taal
bijgebracht moesten worden en ook
andere vakken, die een kind op een
normale school kreeg.
Moes kwam van haar werkkring later
thuis dan haar kinderen van school.
Ze vroeg onze hospita of die een oog
je wilde houden op ons; mijn broer,
zus en mijzelf. Mevrouw Hensen is een
lieve vrouw, ze deed het graag. Corrie
haar dochter had niet veel tijd om zich
met ons in te laten - maar toch - als
het even kon leerde ze ons een klein
beetje handwerken en mooi schrijven.
In de Politiedienst waar hij zo aktief
was geweest op non-aktief gesteld te
worden moet voor zo'n man als pap,
sterk en goed ontwikkeld, wel heel
erg geweest zijn. In de middag wilde
mijn vader met zijn gezin weieens in
onze smalle straat wandelen. De straat
liep dood en zoals ik reeds schreef lag
ons huis naast een kali. Veel verkeer
was er niet.
Paps die toen al niet goed zag, zei dan
aan mijn moeder: "Jo, (ze heet Johan
na) waarschuw me vroegtijdig wie er
van de buren in zicht is en aan welke
kant ze staan links van me of aan de
rechterkant, opdat ik naar de juiste
richting kan knikken en groeten." Paps
had mij aan de linkerkant en mijn moe
der aan de rechterzijde. Nono en
Charlotte liepen voor ons uit. En zo
wandelden we rustig in ons straatje.
Paps droeg altijd een donkere bril.
Na enkele minuten gewandeld te heb
ben zei mijn moeder: "Aan de rechter
kant staat mevrouw Heinze in haar
tuin bij het hek. Je weet wel haar man
is pas terug van een lange dienstreis
Mijn ouders
Valentijn Gerrits en Johanna ter Wal.
Mijn moeder kon het op den duur toch
niet volhouden met de verzorging van
haar 3 kinderen. Kinderen van 8, 9 en
10 jaar oud. Ma moest een oplossing
zien te vinden.
Een schoolfrik verdiende in die tijd
niet erg veel of niet genoeg om drie
kinderen, die in de groei waren te ver
zorgen. In de "goede jaren" toen Paps
nog leefde en werkte hadden we een
eigen groot huis, dat meer kamers be
vatte dan wij konden gebruiken. We
verhuurden enkele kamers. Ook had
paps behalve een auto voor eigen ge
bruik nog eentje, die hij als taxi liet
rijden. Ma had na paps dood alles
moeten verkopen.
Op een dag ging ze naar onze domi
nee, de kinderen bracht ze mee. Ik had
een bang voorgevoel. Waarom ging
Ma naar de dominee? Toen mijn moe
der zo het één en ander over de
huiselijke moeilijkheden verteld had,
hoorde ik hem zeggen: "Nou mevrouw,
ik weet een goed meisjes Tehuis in
Batavia-Centrum, ik zal eens contact
opnemen met de Directrice. En dan
laat ik het U weten." Mijn zus en ik
begonnen toen al te huilen. Het idee
om gescheiden te worden van mijn
moeder en in een tehuis te wonen, dat
volgens ons wel een gevangenis zou
zijn, deed ons huilen.
We hebben het voor ons moesje niet
erg gemakkelijk gemaakt. Het was een
meisjes tehuis had dominee gezegd,
dus voor mijn broer moest een andere
oplossing gevonden worden.
Een oudere getrouwde zus van Pa
(tante Marlien), die was bereid om
Nono in haar gezin op te nemen. Zelf
had ze 7 kinderen en woonde in Jogja.
Mijn broer vond het natuurlijk ook niet
leuk om zover weg van Ma en zijn
zusjes te wonen, doch er zat niets
anders op. Moes had dan tijd om te
werken en wist dat haar kinderen in
goede handen waren.
Eindelijk liet dominee Moes weten, dat
er inderdaad plaats was voor de beide
meisjes, Charlotte en Ansje. Het werd
een drukke tijd voor ons, voor Moes
in het bijzonder.
Onze garderobe klaarmaken, de reis
regelen, enz. De dag brak aan dat
we naar het Tehuis moesten. Ontroerd
namen we afscheid van mevrouw Hen
sen, die als een tweede moeder voor
ons gezorgd had en van haar dochter
Corrie. We namen eerst een Opelet
naar Batavia en daarna zouden we met
de dogcar naar het Tehuis gaan. Ik
wenste, dat die rit eindeloos zou zijn,
opdat we dan bij moes konden blijven
zitten, maar neen, aan alles komt een
eind zelfs aan het langste touw, zo
ook aan die rit.
Bij de poort stonden twee grote kajoe-
poetihbomen met hun groen-witte bla
deren. Het leken wel grote wachters.
Heel langzaam en met tegenzin liepen
we het grote erf op. Het Tehuis was
gelegen aan een drukke hoofdweg en
niet ver van een 6-sprong. Ik zag dat
aan de overkant een groot Japans
warenhuis was gelegen. Met grote
letters stond op een groen houten
12