De wonderbaarlijke lotgevallen van het m.s. "Kampar" in W.O. II (I) 14 Mei 1940 werd de Koninklijke Paketvaart Maatschappij afgesneden van de verbindingen met het hoofdkantoor in Amsterdam. Voor de niet minder dan 150 grote en kleine schepen van de maatschappij veranderde er in feite niet veel. Pas de Japanse overval op Pearl Harbour op 7 december 1941 bracht wijzigingen in de strakke KPM afvaartlijsten. Keer op keer door het oog van de Japanse naald. door A. R. Kelder In deze turbulente dagen voer het ms. "Kampar" in een geregelde dienst tussen Singapore en Pakanbaroe op Sumatra's Oostkust. Het nabij Pakanbaroe gelegen militaire vliegveld werd vanuit Singapore bevoorraad met vliegtuigbenzine en -bommen; in Pakanbaroe laadde de "Kampar" meestal ruwe rubber. Kapitein Motta kampte met twee kapotte radio's en was daardoor, in alle vroegte op 7 december 1941 niet op de hoogte van het uitbreken van de oorlog met Japan. Vlak voor aankomst in Selat Pandjang gaf de scheepsradio weer geluid en werd vernomen dat Nederland de oorlog had verklaard aan Japan. Kapitein Max Motta De gezagvoerder van de "Kampar" ontving de mededeling dat hij moest blijven wachten op orders; pas op 11 december kwamen er instructies van de Commandant Zeemacht: Dienst vervolgen stop Zoolang mogelijk lijn dienst handhaven stop CZM. Kapitein Motta in zijn verslag: "Het was geen prettig bericht, want het betekende dat de dienst tussen Singa pore en Pakanbaroe gehandhaafd moest blijven en wij dus in de eerste linie zaten". Direkt na ontvangst van het telegram van de Commandant Zee macht werd de onderbroken reis naar Singapore vervolgd, waar men nog dezelfde dag aankwam. Kapitein Motta ging onmiddellijk "de boer" op om bewapening voor zijn schip te verkrijgen, maar in een ge desillusioneerd Singapore waren geen autoriteiten te vinden die zich iets ge legen lieten liggen aan de noden van een gezagvoerder van een kleine KPM- er. Pas na 5 weken werd de aanvraag voor twee mitrailleurs gehonoreerd in in de vorm van2 geweren met voor ieder 100 patronen Al in de eerste oorlogsweek besloot Motta het schip te camoufleren. Met man en macht werd het in allerlei tin ten groen, bruin, geel en zwart ge schilderd. Het stuurhuis en het scha votje werden rondom beschermd tegen scherfwerking en kogels. Tenslotte werd in het centre-castle een schuil- ruimte gecreëerd waar enige veilig heid werd geboden bij luchtaanvallen en van waaruit zelfs, door vernuftige constructies van Hoofdwerktuigkun dige Hylarides, kon worden gemanoeu vreerd en gestuurd Vanuit deze schuil- ruimte kon men, met behulp van spie gels, opgesteld aan BB en SB, zien of men op de rivier varend, middenvaar waters bleef. Ter completering van de camouflage werden over het gehele schip takken en bladeren van rizopho- ren (strandbomen) gebonden, die de "Kampar" op een drijvend eiland zou den doen gelijken. Zwemvesten wer den overal gereed gelegd en zelfs be- Het bijgaande artikel over het MS. "Kampar" is ontleend aan "De Blauwe Wimpel", waarin het in november 1982 werd ge publiceerd. dacht Motta een installatie om een rookgordijn te leggen. Het leek of de dagen van Paddeltje en de Duinkerker kapers waren weergekeerd, maar het zal blijken dat de maatregelen ertoe hebben geleid dat de "Kampar" be houden bleef. DUZ-CONGRATULATIONS De eerste weken gebeurde er weinig opmerkelijks, ofschoon het varen met een geheel gecamoufleerd schip on gewoon was. Drie dagen na het aan brengen van de rizophoren-bladeren en -takken, verdorden deze en het was toch wel een bijzondere sensatie, al dus kapitein Motta: "ons in een herfst- stemming te voelen als de wind er doorheen woei en de bladeren ruisten en aan het dek vielen. Het leek het Scheveningse Bos wel, alleen hadden we water om ons heen". In de tweede week van januari 1942 kwam de oorlog dichterbij. De Japanse luchtmacht was oppermachtig boven Malakka, Singapore en ook Sumatra. Het varen op de "Kampar" met haar ladingen benzine en bommen werd een zenuwslopende bezigheid. Op 16 januari vertrok de "Kampar" om 20.00 u. van Bengkalis naar Singapore. Na een paar uur begon het te regenen. Het zicht werd zo slecht dat er geen landverkenningen meer konden worden gemaakt. Aanvankelijk probeerde Mot ta nog door te varen, maar gedurende de hondenwacht van 17 januari kwam de tropische regen met bakken naar beneden: men kon letterlijk geen hand voor ogen meer zien. Motta besloot ten anker te gaan. Tegen 5.30 u. die ochtend leek het weer op te klaren en om 5.45 u. ging de "Kampar" anker-op. "Even voor het weer dik van regen werd", aldus Max Motta: kwam te 6.05 u., even over BB-boeg een onderzeeboot boven water. Ik aarzel de geen ogenblik, vloog naar de tele graaf en haalde deze 3x over op "volle kracht" en gaf de machinekamer bo vendien nog door "uiterste vermogen" te draaien. We gingen recht op de on derzeeboot aan. Het goot weer, en door het halfduister en het regengor dijn kon ik de vlag, die slap naar be neden hing, niet onderschijden. Toen wij op ca. 200 meter genaderd waren (de commandotoren was net boven water), maakte hij een "crashdive", doch te laat. Om 6.07 u. gingen we over hem heen. De weggeblazen lucht deed het water tot op onze brug spat ten; geen prettig ogenblik Ofschoon het roer aan bakboord lag, zwaaide op het moment dat de "Kam par" over de onderzeeboot heen voer het voorschip naar stuurboord. Nadat iedereen van de geweldige schrik bekomen was, werd Motta door een vreeswekkende gedachte ge plaagd, die hem "bijna zijn spraak deed verliezen", zoals hij zelf schrijft. Wès het wel een vlag die hij in de stromende regen had gezien en zo ja, van welk land dan wel? Zat het in Straat Malakka dan niet vol met Engel se, Amerikaanse en ook Nederlandse onderzeeboten? Zijn ongerustheid steeg met het uur. Om 8 uur werd verbinding verkregen met een Brits patrouillevaartuig, dat het gebeurde onmiddellijk aan de Brit se marinebasis meldde. Even later kwa men 3 vliegtuigen over, die in de rich ting van de door de "Kampar" opge geven plaats vlogen. Max Motta bleef dodelijk ongerust totdat in de loop van de morgen een Engelse torpedojager werd gepraaid die het drie-vlagsein 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 6