Van de Gezondheidsdienst in Malang
werd mij een zgn. "zitje" ter beschik
king gesteld, bestaande uit een rieten
bank en 2 rieten stoelen en een tafel
tje; van het ziekenhuisje mocht ik een
bed met een nieuwe matras lenen. En
verder was het er heerlijk koel en zo
hoog gelegen dat ik geen klamboe no
dig had. Ook had ik via via een
"baboe" gevonden, maar geen gewone
baboe, maar een Surinaams meisje
met een babytje van enkele maanden,
als ik daar tenminste geen bezwaar
tegen had. Nu, dat had ik niet; ik was
allang blij een bediende te hebben
gevonden, die bovendien nog vloeiend
Hollands sprak. De nodige kook-, eet-
en drinkutensiliën had ik op voorschot
in Malang gekocht en achter in de bak
van mijn Fiatje geladen, toen nog en
kele formaliteiten bij de Gezondheids
dienst, en daar vertrok ik, 20 km rij
den, mijn standplaats en toekomstige
levensruimte tegemoet.
Het was al wat laat op de middag en
het huis maakte nu, zonder meubilair,
een troosteloze indruk. Wat ik eerst
niet gezien had was, dat overal de
verf afbladderde, de boomwortels hier
en daar door de marmeren vloer groei
den en als je op de prachtige houten
lambrizering van de wanden klopte,
klopte je er zo dwars doorheen. De
inhoud, het hout dus, was geheel door
rajaps opgegeten. Er was een pavil-
joentje en er waren diverse bijgebou
wen, alles in een miserabele staat.
Dan was er een groot koetshuis, oor
spronkelijk gebouwd voor drie a vier
karossen, met twee grote openslaande
deuren. Maar het beroerdste was
dat er op geen enkele deur meer sleu
tels zaten; het scheen dat de vorige
toean dokter die per ongeluk meege
nomen had; naarder was dat hij de
lampen niet van de elektrische leidin
gen had geschroefd, maar ze er ge
woon af had geknipt, zodat ik nergens
licht had, alleen in de WC, waar hoog
in het plafond een bolle lamp inge
bouwd was. Toch een rustig gevoel,
dacht ik, dat ik tenminste in 't donker
bij één belangrijke bezigheid m'n weg
kan vinden, want die WC was vanuit
m'n slaapkamer, waarin een eenzaam
ziekenhuisbed stond, helemaal niet zo
gemakkelijk te bereiken. Je moest
eerst door het voorkamertje (gemeu
bileerd met het gezondheidszitje), door
de grote klapdeuren de hele grote
"ridderzaal" oversteken, waar op het
eind een gangetje was.
Ik keek uit naar mijn bediende, om een
en ander in de keuken op te bergen
en huishoudelijks te regelen. Ze ver
scheen eerst na een half uur enigs
zins schoorvoetend en hielp, uiterst
langzaam lopend, het keukengerei e.d.
naar de keuken in de bijgebouwen te
brengen. Ze had zelf ook al één van
de bediendenkamers in beslag geno
men met een eigen mandikamer; dat
was dus ook in orde. Ze had zich on
dertussen voorgesteld: ze heette Ma
rie, maar wou liever "Meerie" worden
Tante Ada met een van haar patiënten.
genoemd, waar ik dus maar acuut toe
overging. Toen ik vroeg waar ze haar
baby had, zei ze, dat ze die zolang bij
de buren had gelaten, want en
ze rolde met haar zwarte ogenhet
spookte hier. Gisteravond was ze al
hier uit de bijgebouwen weggevlucht,
want als het donker wordt, zei ze,
komen de geesten en kloppen op het
dak
Nu, zei ik nogal opschepperig, nu ben
ik er, en ik verwachtte wél, dat ze hier
sliep. Nu, ze wilde het dan wel één
nacht proberen, zei onze Meerie, ging
op stap om haar baby te halen en
kwam ongeveer een uur later van de
buren om de hoek terug, baby in de
slendang, en een keukenstoel mee
slepend in de andere hand. De stoel
was, verklaarde ze, om onder de deur
knop te zetten, want ook van haar
kamer ontbraken de sleutels.
Zorgen begonnen zich op me te laden
de schemering was nl. ondertus
sen gevallen, en dan is het binnen de
kortste keren donker, maar: ik had
geen licht, behalve een zaklantaarn.
Ik besloot eerst maar eens het, nee
mijn ziekenhuisje op te bellen en de
toestand met de verpleger te bespre
ken. Ik kreeg de hoofdverpleger, man
tri Junus, aan de lijn en vertelde hem
dat ik hier zonder licht zat, en hem
bovendien nog wel graag even wilde
spreken (ik had hem al op de receptie
bij de wedono leren kennen).
Nu, hij zou meteen komen en zou een
Aladdin-lamp meenemen. De duister
nis viel al in en tijdens het gesprek
was ik me bewust geweest dat er een
paar doffe klappen op het dak hadden
geklonken. Meerie produceerde een
paar kaarsen en ik gaf haar opdracht
voor de komende verpleger en mij een
stevige kop koffie te zetten. Ze scheen
opgelucht dat er tenminste éven een
man op 't toneel zou verschijnen en
verdween met een kaars naar de keu
ken. Ik reed ondertussen mijn kleinood,
het kleine Fiatje, in het enorme koets
huis, waarin het als een klein hoopje
blik maar een miserabel figuur sloeg
in de grote holle ruimte met hier en
daar een steunpilaar en veel oude
houten balken onder een pannendak.
Of die balken ook al door de rajabs
waren opgegeten? Ik probeerde het
toch maar niet, maar terwijl ik er mijn
zaklantaarn op liet spelen, klonk er
ook hier een doffe klap op het dak,
gevolgd door een kort gerommel. Ik
liep vlug naar buiten en schéén, maar
behalve het dichte loof van de enorm
grote acaciabomen, die hier stonden,
was er niets te zien, behalve een vo
gel, die voor het licht scheen weg te
vluchten. Ik zat er geloof ik nog het
meest over in, dat ik 't koetshuis niet
kon afsluiten, want er waren mij heel
wat sterke verhalen verteld over de
diefachtgiheid van de bevolking in die
tijd in dat gebied. Ze zouden bijv. de
wieldoppen van de achterwielen van
je auto stelen, terwijl je bezig was er
voor uit te stappen - dan zouden ze
bij het zien van je ergernis over de
diefstal op je afkomen en zeggen dat
ze thuis nog net zulke wieldoppen had
den, en dan verkochten ze je zo'n tien
minuten later je eigen wieldoppen te
rug - wat je ook nog maar zonder
mopperen moest doen, want auto-on
derdelen waren in die tijd in Indonesië
zeer schaars. Enfin, met zorgenom-
wolkt voorhoofd liep ik weer terug naar
mijn grote huis. Toen ik het bordes
op kwam, verscheen de gedrongen
figuur van mantri Junus; wit pak, zwar
te kepi. In z'n ene hand had hij de
Aladdinlamp, de andere stak hij uit
voor een handdruk, een vage glimlach
(lees verder volgende pagina)
23