VINCENTIUS
Jeugdherinneringen gaan nooit voorbij. Op een gegeven moment mogen ze ver in het geheugen worden opgeborqen,
H ?VT9 °f laat,weer held^ voor de geest, om daar te blijven, want jeugdherinneringen
vormen de verklaring voor het denken en voelen van nu en voor velen zijn het pleisterplaatsen bij het zoeken naar ver
loren gegane blijheid, zekerheid en geborgenheid. Centraal in de jeugdherinneringen van menigeen staat een tehuis
Vroeger sprak men van gestichten" en "weeshuizen", maar als je de verhalen hoort, dan vertelt men niet over
l?^en' TBr °V£r !Van 6r, S,teur)' thuis met de DiatiPitten- thuis bij St. Vincentius enz. en met dankbaarheid
wordt op die jeugdjaren terug gekeken.
Indie kende verschillende instellingen die gerubriceerd stonden onder de noemer liefdadigheid. Te noemen zijn onder
meer: het Parapattan Weezengesticht te Batavia, het Wees- en armenhuis Semarang, de Inrichting voor jongens-weezen
in Soerabaia, de Vereenigmg tot Weezenverpleging te Padang en het gesticht Bethanië in Soekaboemi en ook waren
daar het Djati-gesticht in Batavia, het gesticht Oranje-Nassau te Magelang van Pa en het Hulpfonds van den H. Vincentius
a Paolo. Over de oprichting van deze laatste instelling gaat dit artikel en tevens wordt iets verteld over de Vincentius-
tehuizen in Batavia. Andere Vincentius-tehuizen waren te vinden in Soerabaja, Semarang, Padang en Buitenzorq Die
tehuizen waren onafhankelijk van die te Batavia. a
Het is bekend: menig Indo-Europees
kind kende in de 19e eeuw geen vader.
Hun wereld was de kampong en wan
neer ook de moeder om welke reden
ook wegviel, stonden zij alleen. Parti
culiere en kerkelijke organisaties trok
ken zich hun lot aan en ontplooiden
initiatieven om deze kinderen op te
voeden. De motieven daarvoor waren
verschillend. Naast de "gewone" lief
dadigheid en naastenliefde kon bijvoor
beeld ook een rol spelen, de overwe
ging dat uit Indo-Europese kinderen
medewerkers gekweekt konden wor
den voor katholieke priesters, die van
wege het toenmalige priestergebrek
de aandacht meer moesten richten op
parochie-werk dan op missie-arbeid.
Voor dit laatste werden Indo-Europe
anen belangrijk geacht, daar zij van
nature de aangewezen medewerkers
konden leveren om contact te zoeken
met de bevolking. Hun kennis van taal
en gewoonten en hun relatie met fa
milie van moederskant zouden hen (en
de missionarissen) vanzelf de weg
wijzen.
Oprichting
Op 29 augustus 1855 vond de eerste
bespreking plaats tussen katholieke
(kerkelijke) autoriteiten om middelen
te zoeken voor het behoud voor kerk
en samenleving van tot pauperisme
gedoemde Indo-kinderen. Dat was in
Batavia ten huize van mgr. P. M. Fran
ken, de Apostolisch Vicaris. Aanwezig
waren o.m. pastoor Claessens en de
heren J. R. Kleijn, P. A. Toilliez en E.
van Polanen Petel. Resultaat van de
samenkomst was het besluit om "eene
vereeniging van S. Vincentius a Paolo
op te richten tot steun van het Indische
kind". Bij Gouvernementsbesluit d.d.
10 februari 1856 werd de vereniging
erkend onder de naam "Hulpfonds van
den H. Vincentius Paolo". Als eerste
president van de vereniging werd no
taris Kleijn gekozen. De eerste jaren
waren moeilijk, vooral omdat de ver
eniging in opzet en doelstelling uniek
was en dus geen voorbeelden had.
Ook parochiële instellingen en organi
saties, die nu heel gewoon zijn of zelfs
al weer zijn afgeschaft, bestonden toen
nog niet. Kinderen die het meest te
kort kwamen, werden in het begin bij
katholieke families ondergebracht. Op
1 april 1862 kon men het besluit nemen
een eigen huis te openen voor meis
jes, maar dit huis werd in 1864 reeds
door geldzorgen met sluiting bedreigd.
De Zusters Ursulinen brachten toen
uitkomst met het opnemen in hun huis
aan de Postweg van de 25 meisjes.
In 1885 werd aan dezelfde weg een
nieuw huis opgetrokken, dat plaats
bood aan 80 kinderen. In Gang Kurni
werd in 1893 het eerste tehuis voor
jongens geopend. De opzet was nog
maar bescheiden, want er was slechts
plaats voor 29 jongens.
Opbouw en uitbreiding
De zorg om het bestaande in stand te
houden, vergde vroeger veel inspan
ning en uitbouw van wat er was, ge
beurde geleidelijk en met grote voor
zichtigheid. Dat gold ook voor de Vin-
centius-vereniging, maar in 1910 kon
op het grote terrein van Kramat 134
een flink tehuis voor meisjes worden
ingericht en 5 jaar later kregen de
jongens op hetzelfde terrein ook een
onderkomen. Niet alle problemen wa
ren daarmee opgelost, want daar was
nog de zorg om goed personeel. Aan
vankelijk maakte men gebruik van de
goodwill van oud-militairen, die de op
voeding van de kinderen als bijbaantje
erbij deden. Die opvoeding nu was
niet altijd in overeenstemming met de
idealen die een Pater-Directeur voor
ogen stonden. In 1929 echter stelden
de Paters Franciscanen, die de leiding
van het Kramat-complex overnamen
van de Paters-Jezuieten, enige van hun
broeders ter beschikking voor de op
voeding van de kinderen.
Handenarbeid: met de naald door de meisjes van Bidara Tjina en met de kaart door de jongens van Kramat. Onderwijs en recreatie
wisselden elkaar af op Vincentius. J