De laatste dagen van Soebang Linkerfoto: Ons huis in Soebang. Rechterfoto: Lies Kruijsdijk-Boon Voordat wij er in oktober 1941 kwamen te wonen, hadden wij slechts af en toe de naam Soebang horen noemen. We wisten dat het een ondernemingsplaatsje was temidden van rijke thee- en andere plantages die toebehoorden aan de Mij. Pamanoekan en Tjiasem Landen, een Engelse onderneming. Het lag ergens aan de voet van de Tangkoeban Prahoe in de buurt van Bandoeng. Mijn man kreeg daar een baan als chef van het uitgebreide wagenpark en wij kregen een van de mooie huizen in het park dat midden in het lieflijke dorpje lag. Vanuit ons huis hadden wij uitzicht op de fluwelen gazons omzoomd door borders vol groot- bloemige canna's in de meest onvoorstelbare kleuren. Vlak voor ons huis lag een grote vijver waarop rose, witte en blauwe lotussen dreven en een wijduit waaierende bamboestoel in het midden van de vijver bood schaduw aan enorm grote goudvissen. Ons huis was het middelste van de drie in dat park. Rechts woonde zuster Jansen, de hoofdverpleegster van het ziekenhuisje en links van ons de apo theker Niek Goosens en zijn vrouw Bertha die, als het er druk was, als verpleegster dienst deed. Het zieken huis en de Hollandse school stonden aan de weg haaks aan onze straat, de weg die leidde naar het vliegveld Kali Djati. Langs die weg, even buiten Soe bang stonden hele hoge damarbomen, door de Mij. uit Amerika geïmporteerd. Ze vormden een majestueuze laan, een waardig entree als je van die kant Soebang binnenkwam. Ten zuiden van Soebang lag een mooie weg naar Ban doeng via de Tjiaterpas. Niemand van ons had kunnen vermoe den dat het rustige dromerige plaatsje ooit in een slagveld zou veranderen, dat het zo belangrijk zou zijn voor de Janpanse bezetter. Vooral in het park zou fel gestreden worden om het bezit van Soebang, een belangrijk knoop punt, met de snelste en kortste wegen naar Kali Djati en Bandoeng. Boven dien was het rijk aan voorraden van produkten uit de omliggende onder nemingen. Toen de oorlog uitbrak voelden wij ons daar tamelijk veilig. Zelfs de bombar dementen op Kali Djati die wij vanuit Soebang konden zien, verontrustten ons niet In twee grote huizen van ho gere Engelse werknemers waren Brit se militairen uit Malakka ingekwartierd en daar gingen mijn vriendin Miel en ik voor koken onder leiding van een Engelse dame. Begin februari 1942, toen alle Engelse dames en kinderen naar Australië waren uitgeweken (z.g. voor holiday), namen Miel en ik de leiding over. Voordat wij ons in Soebang gingen vestigen vertelde men ons dat de Goosens saaie mensen waren aan wie wij beslist niet veel gezelligheid zou den beleven. Men noemde Niek een "droogstoppel" en Bertha een kleur loze vrouw. Het tegendeel was echter waar, lievere buren hadden wij ons niet kunnen wensen. De Goosens, beiden omstreeks 50 jaar, waren Belgen en ze waren kinderloos. Daarom mis schien was vooral Bertha dol op onze twee jongetjes. Ze waren huiselijk, lie ten zich alleen zien bij officiële ge legenheden en in de soos kwamen ze zelden. Mijn man die ingedeeld was bij het plaatselijk vernielingskorps, werd 6 dagen vóór de inval van de Japanners gedetacheerd in Krawang. Beide com mandanten van de vernielingsbrigade aldaar waren door omstandigheden (toeval of...?) uitgeschakeld en zo kreeg mijn man opdracht het commando over te nemen. Een eervolle, maar bijzon der moeilijke taak voor iemand die, behalve een gewone militie-opleiding, geen enkele militaire ervaring had. Naar men mij vertelde, moest hij daar met genietroepen de geplande vernie lingen uitvoeren, o.a. het opblazen van de grote verkeersbrug over de Tjita- roem. (Navraag heeft mij tot nog toe geen bevestiging hieromtrent opgele verd.) Zijn missie was geheim en ik wist niet waar hij zich in Krawang be vond. Mijn man zag er erg tegenop, vooral ook omdat hij zijn gezin, juist nu het ging spannen, moest achter laten. Wij hadden namelijk een plan opgesteld om, indien nodig, per auto naar Bandoeng uit te wijken samen met onze bedienden en de drie honden. Wat zou daar nu van terecht komen? Maar ja, het was oorlog. Bertha voelde zich geroepen na mijn man's vertrek, ons als een kloek te moederen naast haar drukke taak in het ziekenhuis. Daar lagen toen 23 Engelse gewonden. De kinderen hield ik thuis, want op school zaten ze meer in de schuilkelder dan in de klas. De gaarkeukens waren die laatste dagen gesloten omdat de Britten dag en nacht op het vliegveld Kali Djati verbleven. Op zaterdag 28 februari belde mijn man, tegen gewoonde in, 's avonds niet op uit Krawang om ons "goeden nacht" te wensen. Toen pas werd ik angstig Bertha en Niek ontfermden zich over ons. Vermoedelijk om mij af te leiden namen ze mij 's avonds mee naar de filmavond in de soos. Deze was zo goed als leeg, vooral de Engelsen waren duidelijk afwezig. Na afloop wandelden wij huiswaarts, een afstand van 5 minuten. De geur van bloemen en vers gemaaid gras die gewoonlijk 's avonds in het park hing, werd sterk overheerst door brandlucht en kruit dampen. Voor de kust bij Indramajoe werd zwaar gevochten. Daarboven was de lucht rood gekleurd en doorkliefd met felle lichtflitsen, terwijl donderend kanongebulder klonk als een onheil spellend naderend onweer. Daar wij geen van allen konden slapen van spanning, vroeg Bertha mij een kopje koffie te komen drinken. Gekleed in housecoat ging ik via de maanover- goten tuin naar het buurhuis waar de Goosens op de stoep de ratelende, kortafgebeten berichten beluisterden die het radiootje van Niek hen toe zond. Ik snapte er geen jota van, maar Niek wel zou later blijken. Op het stoepje voor de kinderkamer zat onze djongos en de djaga lag op zijn balé balé te snurken. Waarom zou hij niet de djaga, als toch iedereen wakker was, nietwaar? met haar kinderen in het park tegenover haar huis in Soebang. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 6