Van Meester Cornelis 1925 tot Australië 1985 Begin maart 1942, Nederlandsch-lndië capituleerde. De Vernielingsbrigade deed zijn best de olie opslagplaatsen rondom Pekalongan en Batang in brand te steken. Er woedden dan ook grote branden waar zware dikke zwarte rookwolken de lucht in dwarrelden. Vanuit ons dierbaar klein Landje aan de voet van de Goenoeng Toegoel - zo'n 14 km bezuiden de stad - kon je alles goed waarnemen. Waar vader als gemobiliseerd Landstorm Sergeant voor Vorst en Vaderland diende, met als standplaats de Haven "Boom", had moeder, die geheel alleen stond, de zorg over negen kinderen, een logé Tien de Bats en de tuin (kleinlandbouw). door C. (Kees) van Rooy Mijn wieg stond in Meester Cornelis, waar mijn vader gouvernements-veearts was en waar hij les gaf aan de STOVIA (School Tot Opleiding van Indisch Arts). Ik weet natuurlijk niets af van mijn eerste vijf jaren. Mijn vroegste herinneringen gaan terug tot 1930 toen Pa veearts was in Kota Radja (Atjeh). Hij speelde in die jaren 1930 en 1931 voor St. Nicolaas (Katholieke school), ging op tournee naar Tangsé in Centraal Atjeh (met vrouw en twee kinde ren) en ging zijn inspectie doen op de Kapal Poetih (gou vernementsboot) naar Meulaboh, Altjeh Westkust. In juli 1931 toen Pa op inspectie was, kwam op een middag een Klingalees (Voor-Indiër) met zijn waren langs ons huis. Ma's buurvrouw werd geroepen, want er waren mooie stof jes. Natuurlijk kochten Ma en tante Nel, de buurvrouw, een kleedje. Toen zij betaald hadden vroeg de verkoper of hij de toekomst mocht voorspellen. Vooruit maar, zeiden de twee vriendinnen. De man zei dat het kind naast Ma (dat was ik) heel oud zou worden en veel zou reizen (dat is ge bleken) en dat moeder in verwachting was van een zoon. Je begrijpt, lachen van jewelste. Toen Pa de volgende week terugkwam, vertelden ze hem het verhaal. Nu, mijn ouders hielden van kinderen, dus rus tig afwachten. En jawel, toen Ma in augustus naar de dokter ging zei die: "Mien, een derde op komst." Mijn ouders en de buren dronken een borrel. In december werd mijn vader overgeplaatst naar Tegal in Midden-Java. Mijn broer Theo werd op 29 februari 1932 geboren. Dat jaar ging ik voor het eerst naar de Katholieke school (blauwe zusters). De malaise begon in 1934/35 en mijn vader kwam op wacht geld. Vreselijk, vertelde mijn moeder later, omdat Pa zo actief was. Door tussenkomst van de Inspecteur Veterinaire dienst in Semarang, de heer Kaligus, kreeg mijn vader Djember als standplaats maar met minder geld. Daar begon mijn moeder met Melania (sociaal werk met Indonesische vrouwen en kinderen) en vader werkte actief voor de In dische Katholieke Partij. Vanuit Djember gingen wij via de Zuid-Semeroeweg (Loemadjan en Toeren) vaak op vakantie in Malang en verbleven wij in Hotel Mabus. Wij bezochten ook Batoe en Selecta. Wat een heerlijk klimaat Helaas stierf mijn broertje Theo aan meningitis, waar toen weinig aan te doen was. In 1937 gingen wij met Europees verlof voor acht maanden. Mijn ouders reisden (welverdiend) door Europa en mijn broer Wim en ik gingen op kostschool. Ik verbleef in St. Radbout Medemblik - Broeders van Tilburg. Een van de dingen die ik vreemd vond in Holland was dat men vaak maar eenmaal in de week baadde. Op kostschool moest ik zelfs mijn hemd aanhouden, terwijl de Rozenkrans werd ge beden. Gelukkig waren er ook zéér goede dingen, zoals veel sport, wandelen en goed eten. De ziekenbroeder (fra ter) was een zeer goed mens. Na het Europees verlof kwam vader voor een jaar in Buiten zorg (Bogor) alwaar het volgende komische zich afspeelde. Mijn vader en moeder zouden naar een receptie van de G.G. in Bogor gaan. Het regende héél erg als zo vaak in Buitenzorg gebeurde. Er was een prominente dame die haar gezicht met de nieuwste make-up had opgemaakt, inclusief potlood-wenkbrauwen. Ze moest uit de auto komen en op dat moment begon het te regenen. Haar gezicht werd klets nat en toen kwamen alle kleuren van de regenboog. Ze werd maloe betoel (verlegen). Van Bogor werd mijn vader overgeplaatst naar Cheribon en van daar naar Bandoeng. Het waren prachtjaren daar boven in Linggadjati (Cheribon) en drie jaren in Bandoeng op het Gouvernements Lyceum (Drs. Lubbers rector als ik me niet vergis). Tegal, Midden Java 1932, v.l.n.r. Wim, Theo en de schrijver. Op 8 maart 1942 zagen wij de eerste Japanners door onze voortuin lopen, Nijlandweg. Op 15 augustus 1942 moest ik voor registratie en internering bij het 's Lands Opvoeding- Gesticht komen. Ik zei nog tegen Ma: "Hoe lang zal dit duren?" Ze had een traan in haar ogen maar bleef flink. "Vertrouw op God en volg het voorbeeld van Pa." Het waren zéér goede mensen, Pa en Ma van Rooy. Zij gingen ook achter de tralies toen Pa een paar goede Indo nesiërs had getraind om zijn werk over te nemen als vee arts. Het 15e Bataljon en Baroskamp werden mijn kampen om op 15 augustus 1945 het grote nieuws te horen. Vrij ja, met de Indonesische bevolking hun eigen Merdeka. Nooit heb ik ze dit betwist, hun Merdeka, ofschoon geboren en getogen in Indië. In januari 1946 eerst naar Australië voor zes maanden, toen naar Holland waar ik Indisch Recht in Leiden studeerde en mijn meesters titel haalde in november 1950. Ik ging terug naar Australië in juli 1951, trouwde mijn Hollandse verloofde toen zij op 24 november 1951 in Brisbane landde. Wij kregen vijf kinderen. Ik begon mijn carrière hier als arbeider in een houtzagerij en ben sinds januari 1985 met pensioen als hoofdambtenaar bij een federaal ministerie. Indië was goed, Holland gaf mij mijn vrouw (nu 34 jaar ge trouwd) en Australië een toekomst, kinderen en kleinkinde ren. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 18