'Tidak usah takut, asal jangan ganggu wanita" ERVARINGEN MET DAJAKS (4) door R. F. von Stietz Het is ruim 33 jaar geleden toen bovenstaande woorden tot mij werden gespro ken door iemand die ik niet licht zou kunnen vergeten: mevrouw Louise Mallinck- rodt-Djata, weduwe van dr. Jacob Mallinckrodt, momenteel nog steeds wonende te Bandjermasin. Toen wist ik alleen dat zij Dajakse was, geboren te Mandomai en weduwe. Mevrouw Mallinckrodt woonde aan de Ringweg 2 te Bandjermasin en ik aan de Postweg 2. Ik kwam nog wel eens bij haar op bezoek om over de autochtone bevolking van Borneo te praten. Wij zaten dan in de voorgalerij van haar huis terwijl zij bezig was een vloer- of wandkleed uit hele fijne reepjes rottan te vlechten. Op een dag vertelde ik haar dat ik serieus van plan was voor onbepaalde tijd het oerwoud in te trekken om net als haar overleden echtgenoot in con tact te komen met de Dajak-Ot Da- noem, een nomadenstam, maar dat ik toch wel wat huiverig was gezien het feit dat zij uiteindelijk toch koppensnel lers waren. Zij legde haar rottanvlecht- werk op haar schoot, zette haar bril af, keek mij ernstig aan en zei een klein beetje verontwaardigd: "Tidak usah takut, asal jangan ganggu wanita". (Geen reden om bang te zijn, zo lang je de vrouwen met rust laat.) Mevrouw Mallinckrodt heeft tot op heden nimmer geweten dat haar woor den tijdens mijn zwerftochten door de oerwouden van Centraal-Borneo mij op bepaalde momenten de nodige moed gaven, maar wellicht ook tegen onheil beschermden. Zo'n 500 km van Bandjermasin verwij derd, aan de Westelijke oever van de bovenstroom der Kahayan-rivier, ligt het Dajakdorp Padjangei waar ik on geveer 9 maanden verbleef. Het kam ponghoofd was voor de oorlog een goede kennis van mijn vader. Ik had het voorrecht met de dorpbewoners op goede voet te staan. Op honderd meter ten Noorden van het dorp stroomde een zijriviertje met glashelder water. Achter het dorp zelf was een voetpad dat in Westelijke richting liep. Vele malen had ik het plan op onderzoek uit te gaan om zo doende erachter te komen waar het eindpunt zou zijn van genoemd voet pad. Maar om verschillende redenen werd het steeds uitgesteld. Het was in de namiddag, toen de meeste dorpsbewoners van hun dage lijkse arbeid huiswaarts waren terug gekeerd, dat ik besloot het pad te vol gen om er eindelijk eens achter te komen waarheen het mij zou brengen. Het bleek dat het voetpad zo'n 300 m achter het dorp, aan de oever van bovengenoemd zijriviertje, eindigde. Nog eer ik het eindpunt had bereikt werd het geluid van watergeplens hoorbaar. "Ik heb geen toembak bij me", was het eerste wat ik dacht. Omzichtig en in gebukte houding liep ik in de rich ting van waar het geluid kwam en ver wachtte een badend hert of zwijn te zullen zien. Maar wat ik toen te zien kreeg was zo liefelijk schoon en zo vertederend dat ik even dacht dat het iets bovennatuurlijks was, wat zich daar zo'n 20 meter voor mij afspeelde. Het hele decor bestond uit het sma ragdgroen gekleurd oerwoud gecombi neerd met hier en daar van de boom takken neerhangende orchideeën, rond vliegende vogels die hun liefelijk ge zang lieten horen en wat hun schoon heid betreft niet onder deden voor de Paradijsvogels van Nieuw-Guinea. Het geheel werd gecompleteerd door wel honderden soorten vlinders. "Zo moest de mens Adam, eveneens ontroerd en vertederd geweest zijn, toen hij voor het eerst met de vol maakte vrouw Eva werd geconfron teerd in het paradijs", dacht ik vol van verrukking. Zij was de dochter van het kampong hoofd, die daar tot haar middel in het glasheldere water stond. Zij had ra venzwart loshangend haar dat tot ver onder haar middel reikte. Haar huids kleur was warmgeel en nat van het water zodat het glom in het namiddags zonlicht. Haar ogen waren opvallend groot, gitzwart en amandelvormig. Zij stond daar geheel naakt zodat het voor mij niet moeilijk was vast te stellen dat zij een perfect figuur bezat. Toen realiseerde ik mij wat ik eigenlijk aan het doen was en dat het tegen de principes van mijn genoten opvoeding was. Alzo richtte ik mij op en liep in de richting van het badend meisje, zogenaamd naar de rondvliegende vo gels in de bomen kijkend. Toen het meisje mij in de gaten kreeg, deed zij geen enkele moeite haar ontbloot bovenlichaam voor mij te verbergen, maar begroette mij met: "Oeoeoe Ri saaat, kakohe"? (Richard, waar ga je naar toe?). "Eeeeee, menandjoeng", beantwoordde ik haar groet. "Ben je nou niet bang om hier zo geheel alleen en zo ver verwijderd van je huis een bad te nemen"? "Diah", was haar antwoord. "Nee, ik ben niet alleen want mijn broer Liteh is bij me en dus ben ik niet bang". "Jouw broer Liteh, waar is hij dan", vroeg ik terwijl ik mijn blik liet rond gaan maar geen Liteh zag. "Daar", wees ze met haar wijsvinger, en pas toen ik heel goed in de aange wezen richting keek, onderscheidde ik tussen het struikgewas inderdaad het Dajak-figuur van haar broer Liteh, zit tend tegen een boom geleund, com pleet met zijn vlijmscherpe mandau inclusief zijn twee meter lange blaas roer en bamboekoker gevuld met zeer giftige pijltjes "Oeoeoe Liteh", zwaaide ik naar hem. "Oeoeoe Ries", beantwoordde hij mijn groet. Op hetzelfde moment kwamen de ge sproken woorden van mevrouw Louise Mallinckrodt in mijn gedachten. "Tidak usah takut, asal jangan ganggu wa nita". Ik besefte meteen wat een bron van waarheid die woorden inhielden. Langzaam stak ik het zijriviertje over, eveneens wadend tot mijn middel in het glasheldere water en passeerde het badend meisje op nog geen twee meter. Bij het passeren kon ik niet nalaten nog eenmaal mijn bewonderen de blikken op haar te richten. Heel even maar. Toen keek ik in de richting van haar broer Liteh. Eenmaal bij Liteh gearriveerd nam ik naast hem plaats om samen met hem van een sigaret te genieten. Ik vroeg mij toen af of Liteh, toen hij zag dat ik zijn badend zusje naderde, mogelijk zijn bamboekokertje opende om er een giftpijltje uit te halen, het daarna in zijn blaasroer te plaatsen en indien no dig, in mijn richting te blazen. Dat zal ik wel nooit te weten komen. Er zijn nog vele verhalen te schrijven over: "Tidak usah takut, asal jangan ganggu wanita". FEDUCO EN INDISCHE VROUWEN De Federatie Educatieve Om roep (Feduco) verzorgt in de ko mende maanden op de radio en televisie weer een programma serie onder de titel "Medelan ders Nederlanders". Op 11 de cember a.s. op Hilversum 5 van 19.40-20.10 uur en op 15 de cember a s. op Nederland 2 van 11.00 -11.30 uur zullen de uitzen dingen gewijd zijn aan Indische vrouwen in en buiten de Japanse kampen en tijdens de Bersiap- periode. FINLANDSE FRISDRANK over de radio gehoord Neem het sap van drie citroenen en de gele schilletjes. Overgiet dit met 3 li ter goed heet water. Voeg daarbij 2 ons gewone witte kristalsuiker en 2 ons bruine basterd suiker. Dit lauw geworden, zeven en er een '/2 thee- pel gistpoeder of stukje gist door men gen. Eén nacht op lauwe plaats. Dan in flessen doen met wat rozijnen er in. In de koelkast zetten. Als de rozijnen boven drijven is het goed om te drin ken. Mevr. J. OLIVE 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 14