Tabé Nieuw-Guiné Gezicht op Hollandia. KOLONIST OP NIEUW-GUINEA (SLOT) Rond de jaren '60 zaten wij na de zoveelste overplaatsing wederom in Manokwari. Het plaatsje dat wij na een periode van bijna 10 jaar weer gingen bewonen. Oude vrienden en kennissen die er nog zaten waren, hoewel wat ouder geworden, niet veel veranderd. Wat wel erg veranderd was, was het stadsbeeld. Nieuwe stenen huizen en gebouwen waren als paddestoelen uit de grond verrezen. Het wegennet was verbeterd en uitgebreid. Op het destijds in in de bush-bush geplande industrieterrein Sanggeng stonden thans een mo derne houtzagerij, een lichtcentrale, enkele panden waar het één en ander in werd gefabriceerd en last but not least, dé trots van Manokwari: de sleephel- ling. In 1954 gestart met de bouw (onder de bezielende leiding van ir. van Konijnenburg) en enkele jaren later reeds in vol bedrijf. Daarnaast was er een reparatie werkplaats, een scheepswerf en een hefinrichting voor het lichten van schepen tot 50 ton. De bouw van de sleephelling was uiteraard verricht in nauwe samenwerking met de Koninklijke Marine opdat haar schepen voor reparatie en onderhoudswerkzaamheden niet meer op Singapore of Hongkong aangewezen zouden zijn. De houtzagerijen verwerkten de aangevoerde boomstammen tot balken en planken die per schip naar Nederland werden vervoerd. Ijzerhout was een ge wild artikel, zo ook kopal, damar, rotan en enkele landbouwgewassen als bij voorbeeld kopra en cacao. Hetgeen niet voor plaatselijk gebruik nodig was, werd geëxporteerd. Het slaperige plaatsje was getransfor meerd tot een bloeiend vooruitstre vend stadje, waar iedereen aan zijn trekken kwam. Ter ere van haar 60- jarig bestaan werd er in 1958 een jaarmarkt georganiseerd die zo in sloeg dat de vroede vaderen besloten dit gebeuren tot een jaarlijkse festivi teit te verheffen. Er waren standjes van de Dienst van het Boswezen, de Landbouwvoorlichtingsdienst en an dere instanties die produktiviteit al dan niet verlucht met foto's en/of posters tentoonstelden en voorlichting gaven aan belangstellenden. Ook van particuliere zijde werd ge- exposeerd met allerlei produkten. Ja, aan alles kon je merken dat er leven in de brouwerij was. Vanzelfsprekend ontbrak het op zo'n festival ook niet aan eet- drink- en goktentjes. De hon- gerigen kwamen af op de lucht van geroosterde saté's of deden zich te goed aan indische snacks en andere heerlijkheden die in diverse soorten en "hitte graden" (van licht gepeperd tot erg pedis) te krijgen waren. Vanwege diplomatieke spanningen waar Nieuw-Guinea bij was betrokken zou dit jaarlijks terugkerend volks festijn weieens een zeer kort leven beschoren kunnen zijn. Donkere wol ken pakten zich namelijk samen aan de politieke hemel en de stemming onder de burgerij versomberde. Op zekere dag voer er een groot en imposant schip de baai van Mano kwari binnen. Een paar honderd meter voor de wal koos hij zijn ligplaats en wierp het anker uit. ledereen liep uit om getuige te zijn van de binnenkomst van dit machtig gevaarte. Het was het vliegdekschip "Karei Doorman". In deze onzekere dagen was de aan wezigheid van zo'n drijvend fort met zijn moderne bewapening en uitvlie- Deze serie Nieuw-Guinea artikelen van Bruinsma behoort tot een van de beste die wij in ons blad mochten plaatsen. Vlot geschreven, informa tief, zonder opsmuk, maar met die persoonlijke noot en humor waar door het lezen ervan een onverdeeld plezier werd. Bedankt J. Th. Bruinsma, ook namens vele dankbare lezers Redactie Moesson gende havikken een geruststellende gedachte. Je voelde je zo veilig als in moeders schoot. Nu kon je niets meer gebeuren. We zongen: "En wat doen we met Soekarno als-ie komt De dag daarop werd door de Com mandant van de "Karei Doorman" een open dag gehouden en kon een ieder dit imponerende gevaarte ter plaatse bezichtigen. Van deze invitatie maak ten vrijwel alle inwoners van het plaatsje gebruik, zelfs onze Papoea's, want die wilden "de grote prauw" wei eens van dichtbij bekijken en betas ten. De matrozen die de gemotoriseer de sloepen bedienden en de belang stellenden van de wal naar het schip en terug brachten maakten aardig wat overuren. Naarmate de tijd verstreek kwamen de meldingen en geruchten over in filtraties frequenter overwaaien. Mari niers en eenheden van de (mobiele) politie werden ingezet voor het na trekken van deze informatie en het opsporen van ongewenste gasten. Het Papoea Bataljon dat in Manokwa ri gelegerd was en door Europese in structeurs werd opgeleid, werd in pa raatheid gebracht of op actie gestuurd. (Was dit niet de voorhoede van het toekomstig Papoea-leger?). De Papoea bevolking verleende bij de ingezette acties van Marine en Politie hun volle medewerking en daardoor kon een groot deel van de gevangen genomen infiltranten op een eilandje nabij Biak achter het prikkeldraad worden opgeborgen. Ze hadden het daar niet slecht gezien bet voedsel dat verstrekt werd en kregen zelfs rookgerei. In elk geval zaten ze daar beter dan in het oerwoud (waar ze waren gedropt) tussen de slangen en muskieten, en met de kans verwel komd te worden met fluitende pijlen. Helaas hadden deze acties óók slacht offers geëist onder de militairen. Op het detachement Manokwari werd de patrouille-gang opgevoerd en de mensen werden vaker uitgezonden naar de kuststreken en gebieden waar het een en ander werd gesignaleerd. Op één van mijn patrouilles was mij iets merkwaardigs overkomen dat ik toch even wil vermelden. Er werd een patrouilletocht gepland langs de kust en uitlopers van het Arfak-gebergte tot Ransiki, een bestuurspost ten zui den van Manokwari. De tocht ge schiedde eerst per politie-prauw tot het zuidelijkste punt van de Doré-baai om daarna te voet vervolgd te wor-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 6