galen betrokken. In Batavia werd het door de Compagnie in kleinere hoe veelheden aan licentiehouders ver kocht, die het naar elders over zee mochten vervoeren. Aangezien opium bij een kleine hoeveelheid reeds een hoge waarde vertegenwoordigt leent het zich bij uitstek voor de smokkel handel. Op dit smokkelen werden dan ook zware straffen gesteld, doch zelfs het dreigen met de galg kon de sluik handel niet beperken. Dit bracht de Compagnie tot het treffen van andere maatregelen. Steeds weer met slechts matig resultaat. In 1742 werd bij voor beeld de invoer voor een ieder open gesteld tegen betaling van uiterst zwa re rechten. In 1745 werd opgericht de 'Societeyt tot den handel in amphioen', een naamloze vennootschap, welker aandeelhouders grotendeels ambtena ren waren en aan welke de Compagnie al het opium, dat zij uit hare bezittin gen in Bengalen betrok, afstond en aan wie zij het uitsluitend recht van de verkoop in het klein daarvan verleen de. Daendels hief deze instelling op en voerde de verpachting in van het recht tot het bereiden en in het klein verkopen van het opium in daarvoor aangewezen verkoopplaatsen. Raffles beval in 1815 beperking van het gebruik in de steden Batavia, Se- marang en Soerabaja. Na het herstel van het Nederlandse gezag (1815) bleef de pacht gehandhaafd; de in voer in het groot was vrij gelaten, maar de pachters alleen waren tot het debiet in het klein gerechtigd. Een belangrijke maatregel werd in 1827 ge nomen, toen de Nederlandsche Han delmaatschappij het recht verkreeg om tegen zekere uitkering aan den Lande, opium uit de eerste hand te kopen en in het klein te verkopen, welk laatste recht zij weder verpachtte; in 1833 trok het Gouvernement echter weder de exploitatie van het opium op Java en Madoera aan zich. Verscheidene stelsels werden lange tijd daarbij door de Regering, het De partement van Financiën, gevolgd, die uitingen waren van haar streven om een tweetal moeilijk te verenigen doel einden te bereiken: a. beperking van het gebruik onder de inlandse bevolking, wegens de grote nadelen, die dit voor hen ten gevolge had, en b. de verkrijging van een zo hoog mogelijke winst, een figuur van Ja nus met de twee gezichten. Onwillekeurig werkte het Gouverne ment soms tot de smokkelhandel mee onder meer door de verpachting van de Duizend-eilanden in de baai van Batavia, die hoofdzakelijk goede re sultaten opleverde, omdat genoemde eilanden bij uitstek gunstig gelegen waren voor de opiumsmokkelarij. En wat men aanvankelijk niet vermoedde, ook de pachters bleken in de smokkel handel betrokken te zijn. Deze, op een De eerste "Resident ter Zee" Henri Louis Charles Te Mechelen. enkele uitzondering na Chinezen, die zich niet om het welzijn van de bevol king bekommerden, hadden groot be lang bij een uitgebreid debiet, en wan neer het Gouvernement hun slechts weinig opium verstrekte, vulden zij dit door de smokkelhandel aan. In 1873 werd opnieuw van opiumbe- strijdingsstelsel veranderd. De pach ter zou voortaan tot een bepaald maxi mum opium van de Regering verkrij gen tegen de prijs van f 3.000,de kist (Stbl. van Ned.-lndië van 1872, no. 197). Daartoe kocht de Regering voor dat jaar 683 kisten Levantse opium aan en een nagenoeg even groot aantal kisten Bengaalse opium. Het bleek alras, dat de genoemde hoeveelheid kisten niet door de pach ters werd afgenomen. De reden? Wel, de pachters voorzagen zich zoveel mogelijk op clandestiene wijze van opium tegen een prijs, variërende tus sen de 1.000,en 1.200,de kist in plaats van langs officiële weg tegen 3.000,van het Gouvernement het benodigde produkt te betrekken. De klandestiene weg had als uitgango- poort Malakka, in het bijzonder Singa pore en liep, zoals reeds eerder op gemerkt naar Java en Bali. Tot bescherming van het opium-mono polie werd op genoemde eilanden overgegaan tot versterking van het politie-personeel, de controleurs bij het Binnenlands Bestuur werden mei 1876 mede belast met het opsporen van overtredingen van de wettelijke bepalingen betrekkelijk de opiumpacht, terwijl voorts bij Stbld. van Ned.-lndië van 1876 no. 136 "verificateurs der in- en uitvoerregten en accijnzen" werden aangesteld. Dit personeel was speci aal belast met de beteugeling van de opiumsluikhandel te land; in de volks mond kregen zij al spoedig de naam "controleur tjandu". Ter bestrijding van de sluikhandel ter zee werden vanaf 1880 in het bijzon der in de Oostmoesson (moesson met voor de prauwvaart rustige weersom standigheden) de kusten van de ge westen Semarang, Japara en Rembang (Noordkust midden-Java) bewaakt door een schip van de Gouvernements Ma rine, dat nu en dan ook de wateren tussen Java en Madoera doorkruiste. Deze regeringsmaatregel tegen de opiumsluikhandel ter zee had onmid dellijk opvallend succes. Het s.s. 'Arend' van de Gouvernements Mari ne, dat de Noordkust van Java in de gaten moest houden, deed op de Ka- rimon Djawa-eilanden twee aanhalin gen, tesamen 932 katti's bereide opium, gelijkstaande met 1864 katti's ruwe opium. Dit was de aanleiding tot de ordonnantie van 17 april 1882 (Stbld. van Ned.-lndië van 1882, no. 115), waarbij tot het opsporen van overtre dingen van de verbodsbepalingen be treffende invoer, uitvoer en vervoer over zee mede bevoegd verklaard werden de Commandanten van Zr.Ms. schepen van oorlog, de Gezaghebbers van de schepen van de Gouverne ments Marine en de Gezaghebbers van de gewapende en adviesboten, zomede de onder hunne bevelen ge stelde personen, die daartoe door hen van ene opdracht zijn voorzien. Inclusief de twee genoemde aanhalin gen van het s.s. 'Arend' was in 1882 de aanhaling groot 1530 stuks ruwe opium en 5818 stuks bereide opium. Coördinatie bij de bestrijding van de smokkelhandel was dringend nodig. Met het oog hierop werd in 1885 een ambtenaar aangesteld met de titel van "Resident ter zee"; hij werd belast met de leiding van de maatregelen tot bestrijding van de sluikhandel en moest voornamelijk het invoeren van opium per prauw trachten te voor komen. De eerste "Resident ter zee", de be volking sprak van "Residèn Laut" was assistent resident Henri Louis Charles Te Mechelen. Als standplaats werd aanvankelijk Semarang aangewezen, later Rembang, de geboorteplaats van Te Mechelen. Henri Louis Charles, geboren 5 oktober 1841, zoon van een tabaksplanter, studeerde te Delft voor Indisch ambtenaar en was van 1875- 1879 leraar in het Javaans en Maleis aan het Gymnasium Willem III te Wel tevreden, 1882-1885 Assistent-Resi dent. De benaming "Resident ter zee" werd in 1889 vervangen door Hoofd inspecteur voor opium-aangelegenhe den. In 1898 ging H. L. C. Te Meche len met pensioen. Hij was een echte Indische jongen; in zijn habitus had hij iets van de avonturier. Bij zijn dood in 1917 werd hij herdacht in het tijdschrift "Nederlandsch-lndië oud en nieuw" door G. P. Rouffaer, die hem goed gekend had. Daarin kwam goed naar (lees verder volgende pagina)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 9