Vondel bezong een Makassaar Gewoonlijk stelt men zich een der "Haantjes van het Oosten", zoals Makas- saren in de dagen der Oost-Indische Compagnie wel eens genoemd werden, als een groot vechtersbaas, een koen zeeman, of een onvermoeid bereden herten jager voor, maar niet als een hartstochtelijk geleerde. En toch is er zo één ge weest, genaamd: karaëng Pattinngaloang, bij de Hollanders verbasterd tot prins Pantagoule. Gelijk zijn titel karaëng al aanduidt, was hij van zéér goede familie. Hij werd in het jaar 1600 geboren als de zoon van een karaëng Matoaya, de oude karaëng van Tallo. Deze was een bekwaam regeerder, een voortreffelijk krijgsman, en regent voor een zevenjarige koning Allah Udin (1593-1639). Zijn overgang tot de Islam in 1605 had velen bewogen dit voorbeeld te volgen. Deze nieuwe godsdienst had hem ook geprikkeld, om tot veroveringen over te gaan en niet-Moslimse volkeren te onderwerpen. Behalve in de politiek en het krijgsbedrijf muntte hij nog uit in het houtsnijden en in het uitvoeren van Molukse dansen. Op zijn manier dus een veelzijdig man. Zijn bovenvermelde zoon volgde zijn voorbeeld niet na. Gezien, wat wij later bij hem opmerken, moet hij zijn jongelingsjaren met studeren gevuld hebben, een voor een Makassaar ongewoon bedrijf. Blijkbaar achtte men hem voor de oorlog te weinig geschikt, wél voor de politiek. Immers, nadat zijn vader ongeveer twee en een half jaar vóór koning Allah Udin overleden was, volgde hij deze als rijks bestuurder op, in welke functie hij geen slecht figuur moet geslagen hebben. Het is in de loop der jaren een goede gewoonte geworden, om in het Kerstnummer een bijzon der artikel op te nemen van Dr. H. J. de Graaf, die vele jaren historisch medewerker van Tong-Tong/Moesson was. Hierbij plaatsen wij nog een artikel van de vorig jaar overleden histori cus, dat wij nog in portefeuille hadden. Red. Moesson Beginnen wij echter met zijn studie. Valentijn (III, 213) spreekt over hem als "de beroemde en bijzonder ge leerde Prins en Rijksbestuurder die niet enkel vertrouwd zou zijn geweest met het Spaans, Latijn, Engels, Frans en Arabisch (het Nederlands ontbreekt), doch hij kon ook de in die talen ge schreven boeken lezen. Hij bezat zelfs een hele bibliotheek. De missionaris Alexander de Rhodes S.J., die in 1646 o.a. vijf maanden ano niem in Batavia vertoefde, bezocht eveneens Makassar, waar hij de rijks bestuurder Pattanngaloang ontmoette. Hij noemde hem een wijs en redelijk man, die steeds een boek in de hand hield. Met grote belangstelling had hij alle geschiedenissen der Europese koningen gelezen. Ook voor de wis kunde had hij grote voorliefde en was er goed in thuis. Als men hem niet aankeek en slechts hoorde spreken, zou men denken, met een volbloed Portugees te maken te hebben, want hij sprak die taal als een burger uit Lissabon. Dat wil wat zeggen, want het Portugees wordt b.v. aan de Taag heel anders uitgesproken dan in Bra zilië. Zijn bibliotheek was van hoog gehalte, zo mede een ganse verzame ling kaarten en globes. Hij was be zeten door een onblusbare lust tot leren en studeren en was bijzonder geïnteresseerd in de Europese naties. Wellicht leefde in zijn binnenste de wens om Goa op te stoten in de vaart der volkeren. Daar was men intussen sedert enige jaren al druk mee bezig. De Vorst was in feite al de heerser over Celebes geworden, breidde zijn macht uit over de Kleine Soenda- eilanden en bemoeide zich, tot erger nis der Compagnie, met de zaken der Molukken. Een tweede zee-rijk zoals vroeger Sjriwidjaja geweest was, scheen in opkomst en zou er misschien ook gekomen zijn, als de V.O.C. er geen stokje voor had gestoken. Waar had karaëng Pattanngaloang al dit wetenschappelijk materiaal van daan? Makassar was niet zo'n plaats door Dr. H. J. DE GRAAF in de binnenlanden als b.v. de kraton der vorsten van Mataram, integendeel. Speelman weidt in zijn "Notitie" breed uit over de handel der Makassaren, die zich uitstrekte tot in de Philippijnen en Malakka. In Makassar bevonden zich toen han delskantoren, loges der Portugezen, Engelsen en Denen. Ook met Span jaarden en Fransen was contact mo gelijk. Voor een aanzienlijk persoon als de rijksbestuurder bestond dus veel gelegenheid om informatie in te winnen en zich boeken en ander we tenschappelijk materiaal te verschaf fen. Zo hadden de Makassaren van de Portugezen zich het gieten van geschut geleerd en daarmede hun strijdbaar heid sterk verhoogd. Ze hadden zelfs een reuzekanon ge goten, anak Makassar geheten, dat later in handen der Nederlanders viel. Doch Pattanngaloang ging verder dan het praktisch bruikbare en nuttige. Zijn dorst naar kennis streefde naar het geheim der Europese cultuur. Een nieuwe bron van wetenschap en ken nis scheen hem onze Oost-Indische Compagnie op te leveren. Niet altijd waren de betrekkingen tussen Goa en dit handelslichaam van aangename aard. Het ging vooral om de Molukken, wier zeldzame produkten de V.O.C. voor zich zelf wilde reserveren, terwijl de Makassaren meer naar politieke macht in dit wijde gebied streefden. In de strijd der Compagnie met Hitoe en in west-Ceram, waar de kimelaha (stadhouder) Maujira van Ternate haar grote tegenstander was, kwamen de Nederlanders meermalen Makassaarse indringers tegen, die haar specerijen monopolie trachtten te breken. Dat gaf natuurlijk moeilijkheden, ook in Ma kassar zelf. Doch de rijksbestuurder karaëng Pattanngaloang liet het zelden tot uitersten komen en over het alge meen was zijn verhouding tot Batavia redelijk. De Koning en de "Prins" werden vaak in één adem genoemd. Samen zetten zij handelsondernemingen op touw, o.a. naar de Philippijnen, en dan in samenwerking met de Portugezen, bijv. de handelaar Francesco Viera, die zo veel heeft bijgedragen aan de opbloei van Portugees Timor. De V.O.C. zag dit natuurlijk ongaarne, doch men ont zag hem, want op zijn schouders rust te het "Makassaarse governo" (be stuur). Zelfs toen de kapitein Verbeeck in 1639 een lading sandelhout op de Portuge zen buit gemaakt had en de Makas saarse prinsen "Patengloo en Berani" schadevergoeding eisten, wegens hun "aenpart" (aandeel) daarin, kregen zij hun zin. Zeven jaar later gebeurde iets dergelijks bij Manilha, waar een vijandelijk jacht was aangehaald. De Koning en de Prins kregen 39.849 gulden, 9 schellingen en 12 stuivers vergoeding. Op 23 december 1644 ontving men te Batavia met het schip "Oudewater" van "den prince Patengloe, dat een curieus persoon schijnt te wezen", 11 baren sandelhout, zijnde een vooruitbetaling op een bestelling van "verscheide(ne) rariteiten". Wat eiste nu Zijne Hoog heid? "Twee globes met 157 160 Duim circumferentie (omtrek), van hout of koper, daar men de pool zuiden en noorden op kan stellen (niet erg dui delijk); een grote wereldkaart of map pa mundi, de beschrijving in Spaans, Portugees of Latijnse taal; een boek van de beschrijving der hele wereld, alles in het Latijn, Spaans of Portu gees, met hun kaarten (dus: een grote Atlas); twee van de beste Verrekij kers, goed van gezicht, met blikken pijpen...; een schoon, groot brandglas; 12 stuks driekantige geslepen glazen, met diverse kleuren daar de lucht in gezien wordt (dus wel: glazen pris ma's); 30 a 40 dunne staven ijzer; een Sphere mundi, hetzij van koper ijzer (hetzelfde als de twee globes?)." 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 10