MYSTERIE IN TJI-KADJANG LAOET (slot)
De volgende dag deden we onze gebruikelijke rondgang, maar mijn hoofd stond
helemaal niet naar mijn werk. Steeds doemde weer het geestesbeeld van E-us
in mijn verbeelding voor mijn ogen op. In mijn slaap had ik zoete dromen ge
droomd van E-us en mij waaruit ik steeds weer ontgoocheld tot de werkelijkheid
ontwaakte. Toen Alamsyah mij die morgen als gewoonlijk was komen ophalen
voor onze ronde langs de huizen, had hij mij als terloops maar toch ook benieuwd
gevraagd of ik al een besluit had genomen.
Ik stond nog in tweestrijd, maar de bemoedigende blik en de sterke steun en
zekerheid die er van Alamsyah's aanwezigheid uitgingen deden mij tenslotte de
knoop doorhakken en ik antwoordde hem op besliste toon: "Pak Alamsyah, wees
zo goed E-us mede te delen, dat ik het paradijs in haar ogen heb zien schitteren.
Wanneer E-us mij wil aanvaarden zal ik komen, wat het ook moge kosten. De
beslissing ligt dus aan haar."
Dit scheen Alamhyah te bevredigen, waarop hij zich naar E-us had begeven om
mijn boodschap aan haar over te brengen en ik ging alleen op pad om mijn
plichten te doen.
verteld door J. A. Grashuis
Tijdens het middagmaal ontmoetten we
elkaar weer en mijn gretige, nieuws
gierige blik maakte mijn vraag over
bodig om Alamsyah rustig met inge
houden vreugde te doen mededelen,
dat E-us gunstig en bevestigend op
mijn verzoek had geantwoord.
Op voorstel van Alamsyah hadden we
dan ook meteen besloten om nog
deze zelfde nacht er op uit te trekken
om de tijger Doerno, die nog tussen
het geluk van E-us en mij instond, te
bestrijden, als ons dat zou lukken.
Met een vastberaden en vertrouwen
wekkend gezicht had Alamsyah mij op
het hart gedrukt zelf niets in die rich
ting te ondernemen en alles aan hem
over te laten, dan zouden we het min
ste risico lopen. Desondanks gaf ik
hem met kloppend hart mijn toestem
ming, waarop Alamsyah met een ern
stig en ondoorgrondelijk gezicht huis
waarts keerde, mij met een vreemd,
ietwat onzeker gevoel achterlatend,
schommelend tussen hoop en vrees,
twijfel en vertrouwen. "Wat school er
allemaal in en achter deze man?" Met
mijn hand steunend tegen mijn deur
post keek ik Alamsyah na, die lang
zaam voortschreed en in zijn woning
verdween.
De avondzon verdween als een vurige
bol achter de westelijke bosrand waar
E-us' woning stond, lieflijk en vredig,
om tenslotte een ros-rode gloed in
flarden te weerkaatsen tegen de strak
ke hemel waarlangs wolken dreven,
zacht beroerd door de koele wind,
weer verdwijnend in onbekende ver
ten. De rode hemelgloed was nu ook
vervaagd en langzaam weggetrokken
tot een donker niets, waarin zich flon
kerend lichtjes toonden van het zicht
baar wordend sterrenbeeld als dia
manten schitterend op een zwart flu
welen kleed. Stilte, vrede, rust was
het schijnbeeld dat opgeroepen werd
door het avondduister rondom ons,
waarin nog slechts hier en daar de
kleine oliepitjes in de huizen wezen
op leven met hun knipperende oogjes,
wenkend en wakend aan de rand van
het rustend oerwoud rond de desa.
In mijn gemoed was echter helemaal
geen rust. Alamsyah had voorgesteld
om te wachten tot laat in de avond
alvorens we met onze operatie zouden
beginnen. Ik zat alleen in mijn huis;
het wachten drong zich als een ein
deloze leegte aan mij op en had mij
nog nooit zo zenuwslopend toegesche
nen als nu. Spanning hing in de lucht,
spanning door het onbekende dat er
straks plaats zou vinden. Ik had geen
enkele aanwijzing of instructie ontvan
gen van Alamsyah. Ik was helemaal
aan zijn beleid overgeleverd en dat
maakte alles nog onzekerder.
Buiten was het aardedonker en dood
stil. Nerveus liep ik heen en weer in
mijn huis, ging dan weer zitten, stond
weer op, liep naar de deur en staarde
naar buiten als in het niets, prutste
naar buiten als in het niets, prutste wat
aan de stormkring, rommelde wat in
mijn paperassen op tafel. Dan, ineens,
een zacht geritsel en gedempt gefluis
ter. Snel liep ik naar de deur. Het was
Alamsyah, die klaar was voor de strijd
en mij riep met hem mee te gaan. Het
leek mij bijna een verlossend woord,
maar het moeilijkste moest juist nog
beginnen. Geen flauw idee wat er al
lemaal ging gebeuren I Het was in
tussen bijna middernacht geworden.
Alamsyah zag ik alleen nog als een
schim naast me voortschrijden. Lang
zaam, behoedzaam slopen we beiden
door de inktzwarte duisternis naar de
westelijke rand van de desa, waar
E-us' woning stond. M'n hart klopte
me in m'n keel. Iedere zenuw was ge
spannen. Rondom ons leek iedereen
reeds te slapen, maar we voelden uit
de donkerte glurende ogen van nieuws
gierige desagenoten uit de huisjes op
ons branden, met ons meelevend in
angstige spanning om dit evenement
vooral niet te missen, maar ook waak
zaam om direkt bij te kunnen springen
wanneer zulks nodig mocht zijn, want
ze waren er allen ongetwijfeld van
doordrongen, dat we bezig waren aan
een hachelijke en gevaarlijke onder
neming.
Het nieuws had zich in de loop van de
dag natuurlijk als een lopend vuurtje
door de desa verspreid en iedereen
was natuurlijk hoogst geïnteresseerd
naar de afloop van ons waagstuk.
Nog steeds slopen Alamsyah en ik
voetje voor voetje voorwaarts, geen
geluid makend, elk krakend takje zo
veel mogelijk mijdend. We hoorden
niets, we zagen niets, we voelden
niets, we schoven als zwevend in het
niets voort. We waren tenleste tot op
nog geen 50 meter van het huis van
E-us genaderd toen Alamsyah mij plot
seling terughield met een ijzeren greep
om mijn arm en mij opzij drukte. Ge
lukkig kwam ik tegen een boom te
vallen.
"Stil, Kandjeng, ik ruik gevaar" fluis
terde zijn hete adem me in mijn oor.
Terwijl wij beiden roerloos gespan
nen stil stonden sprak Alamsyah met
zachte stem: "Vreest niet. Het is nu de
tijd dat ik U ga vertellen wat ik doen
zal. Ik heb de heilige speer van mijn
vader hier bij me, die ik slechts in
noodgevallen mag gebruiken. Welnu,
dit is een noodgeval en ik zal 'm dit
maal gebruiken ook. Vertrouw daarop,
Kandjeng en U heeft verder niets te
vrezen."
Ik was enigszins verbluft en overdon
derd, maar gaf verder geen commen
taar. Dat had nu geen zin meer. Onze
ogen waren intussen al wat gewend
aan de duisternis en konden hier en
daar vaag wat onderscheiden. Na de
woorden van Alamsyah werd het weer
doodstil rondom ons, beangstigend en
beklemmend stil, alsof in die stilte
juist de kracht van het onbekende, het
gevaar, het mysterie schreeuwde met
ongehoorde stem, in alle toonaarden
je ziel en je zenuwen verlamde en
verscheurde.
Als door een dolk gestoken schrokken
we beiden plotseling op. Wat was dat?
We spitsten onze oren. Ergens uit het
bos klonken zachte, schuifelende en
sluipende geluiden tot ons door. Iets
6