sloop behoedzaam naderbij De span ning steeg ten top Dan, plotseling, bezwangerde een af schuwelijke, verpestende stank de lucht rondom ons. Doordringender en sterker nog dan de dierenlucht in een circus of dierentuin. Dit was gewoon afschuwelijk. En dan, bijna gelijktijdig, dook onverwacht plotseling uit de struiken vlak voor ons, met een lenige, sierlijke sprong, een geweldige tijger omhoog om zich in een fraaie boog zwevend op ons te werpen DE REDDING Baboe Njoo werkte in haar jonge ja ren bij mijn oma als kindermeid. Toen mijn moeder trouwde en kinderen kreeg kwam ze bij ons werken. Mijn tantes waren toen groot geworden en behoefden geen oppas. Baboe Njoo was vrij oud, toen ze op me paste. We woonden buiten de stad Semarang in een groot huis met dito tuin aan de rand van de sawahs. Op een morgen, toen baboe Njoo in de keuken stond, om voor het ontbijt te zorgen, hoorde ze bij de ingang een sissend geluid. Een grote sawahslang kronkelde dreigend haar richting uit. Ze begon hard te gillen, maar niemand hoorde haar, want de keuken stond buiten het hoofdgebouw. Maar als een reddende engel verscheen Bresco, de jachthond van mijn vader op het toneel. Zonder vrees besprong hij de slang en het was een gevecht op leven en dood. Uiteindelijk beet Bresco de slang in de kop en de slang bleef morsdood op de grond liggen. Baboe Njoo was op het nippertje gered door onze trouwe Bresco, die door een beet van de slang in de rug, helaas stierf. Mevr. L. VAN DEN WORM-FLOHR (ill.: Wim) Ik zag alleen nog, hoe Alamsyah vlie gensvlug als de bliksem zijn speer in zijn hand omhoog hief, op de tijger toesprong en met èèn vaste, welge mikte stoot onverschrokken de heilige speer diep in het boven hem zweven de onderlijf van de tijger boorde. Een oorverdovend gebrul verscheurde de stilte rondom. Vlak hierop spoot in het aardedonker plotseling een helse vuurgloed als een steekvlam omhoog en zette de omgeving als bij toverslag in een zee van licht. Laaiend vuur, rook, vlammen, gebrul, stank, een helse cacafonie paarden zich aan de luide kreten van afschuw en ontzetting, die opstegen uit de om liggende huizen. Ik wist niet meer wat mij overkwam. Ik werd er wee en mis selijk van. Het duizelde voor mijn ogen, dan zag en hoorde ik niets meer. Ik moest flauw gevallen zijn I Toen ik weer na een tijdje bijkwam lag ik op de mat in de woning van E-us, met mijn hoofd in haar schoot, terwijl zij met een vochtige doek liefdevol mijn slapen wiste. De volgende morgen vond men op de plaats van het gebeurde sporen van een hevige verbranding en een hoop vreemd-kleurige as. Verder niets. Van de as heb ik een hoeveelheid ver zameld en later in Bandoeng laten onderzoeken. De chemische labora toria waren destijds nog niet als wat ze nu zijn. Het resultaat van het on derzoek zei mij in ieder geval niets. Nog een 10 dagen bleef ik in de desa en maakte mijn opdracht af. Daarna keerde ik terug naar mijn oorspron kelijke standplaats en vroeg plaatsing aan in Japan. Die plaatsing werd mij gaarne gegeven, want er was destijds weinig animo voor. Daarenboven had ik Japans en Chinees gestudeerd als keuzevak, hetgeen mij dus goed van pas kwam. Voor mijn afreis ging ik E-us halen en wij zijn sedertdien samen gebleven en terwijl ik deze memoires neerschrijf zit ze tegenover mij en zie ik weer de sterretjes in haar pretoogjes dansen I NOOIT VERGETEN! Waarom zou ik mij niet omringen met al die grote, maar ook kleinere dingen, die herinneren aan wat mij diep heeft geraakt Zoals die dag van 15 augustus, de Herdenking, intenser beleefd nog dan de "bevrijding", heeft weer even een ander mens van mij gemaakt. I'k kocht de herdenkingstegel, een enveloppe met een speciaal zegel, een boek van Toko Moesson, immers, door mijn Indische referentiekader komen de beelden mij steeds nader, beleef ik mee, de piekerans van Tjalie Robinson. Terugblikkend op mijn leven, wat zal of kan het mij nog geven ik leef nu meer en meer op de herinnering. Altijd weer Indië, voorstellingen uit het verleden, teruggebracht in het heden, mij omsluitend als toende schemering. PETER VAN OEST (68) 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 7