Lawang in de jaren 1933-1934
Lawang, ik herinner mij nog heel goed, dat ik daar voor het eerst naar school
ging. Pa was gepensioneerd en wij verhuisden van Madioen naar Lawang. Voor
een kleine jongen van een jaar of zes was het een stap terug. Immers in Madioen
was Pa commandant van de Veldpolitie en bewoonden wij een groot huis naast
de politie-tangsi. Voor de tangsi stonden twee grote oude kanonnen en daar
was ik wat trots op. Verder mocht ik elke ochtend even in de zijspan zitten van
de Harley Davidson met Jagman de vaste bestuurder van Pa en maakten wij
enkele rondjes.
Straatje in Lawang.
Ja, dat waren nog eens tijden. Maar
nu Lawang, een rustige stad aan de
voet van de goenoengs en achttien
km van Malang. Het eerste huis, was
er een met een verdieping, boven aan
de helling van de straat, die liep van
de openbare lagere school naar bo
ven. Wij vonden het maar een spook
huis, veel te groot en naast ons woon
de Mevrouw Stevens, eigenares van
dit "paleis". Het was dan ook niet zo
vreemd, dat wij al heel gauw verhuis
den naar Kalisoerak nr. 39, naast Pen
sion Schuilenklopper. Al gauw waren
mijn zusters bevriend met Ollie, de
enige dochter van het echtpaar Schui
lenklopper.
De mooie tuin van het pension was
voor ons een eldorado, hoewel onze
eigen tuin er qua oppervlakte ook
mocht wezen. Achter ons huis liep de
spoorlijn Soerabaja-Malang. De vlug
ge zeven en de snelle vier denderden
voorbij en ik herinner mij, dat menig
machinist een gevulde ballon met wa
ter naar het hoofd kreeg, als ik weer
eens een ondeugende bui had. Ver
der legde ik vaak grote spijkers op de
rails, die dan plat werden gereden,
waardoor er een soort pennemes ont
stond. In onze buurt waren wij één
van de eersten, die een radio hadden.
De firma Goldberg uit Malang ver
zorgde naast het leveren van de radio
de installatie van de antenne. Die in
stallatie bestond uit niet meer dan een
hele lange bamboe met een koper
draad via een bliksemafleider. Maar
door THEO KAPPERS
in die dagen, had je respect voor een
technische meneer, die een bamboe
in je tuin liet zetten door een aantal
koelies en er een koperdraad aan
vast maakte. Voor ons toen, waren de
PHOHI (Hilversum) en de NIROM be
langrijk. Voetbalwedstrijden en toe
spraken van de Koningin waren toen
zeer bijzondere specials en buurtge
noten werden voor zo'n uitzending
uitgenodigd.
Eén van onze buurtgenoten was de
heer Schoonderwal, een gepensio
neerde KNIL-er en wanneer de Ko
ningin een toespraak hield, dan kwam
hij in pakean deftig luisteren en wan
neer de Koningin haar toespraak be
gon met "Landgenoten" dan zei hij:
"Zij spreekt tot mij" en ging rechtop
in zijn stoel zitten.
Zo ging dat in die dagen, tegenwoor
dig zeggen ze "Trix spreekt" en stem
men onmiddellijk af op een zender met
harde muziek, (hoeft niet mooi als
maar hard, dat houdt de oren schoon).
Maar Lawang, daar begon mijn school
tijd, aan de hand van mijn moeder zes
jaar oud, stapte ik de eerste klas
binnen van de openbare lagere school
bij Juffrouw Melger.
Juffrouw Melger was een lieve juf met
moederlijk leiderschap, waardoor ik
met plezier naar school ging. Als zij
voorlas, dan hing ik aan haar lippen
Sommige
wegen zijn
slecht,
andere
weer goed.
(Foto's:
Archief
Moesson)
en de verhalen van Raksasa en zijn
prinses ben ik nog niet vergeten. Rak
sasa is het geluid dat de tjemara
bomen nu nog maken als de wind er
doorheen blaast. Mijn vader huurde
voor mij een dogkar zodat ik elke dag
naar school werd gebracht en na af
loop haalde de koetsier mij weer op.
Natuurlijk reden er enkele klasgenoten
dagelijks met mij mee. Ik denk aan
Ruud en Poppie van Drongelen, Nelis
Valkenburg en soms zijn broer Simon,
die ouder was. Een hele luxe zo'n
dogkar, maar ik was de benjamin van
de familie, dus waren Pa en Ma erg
bezorgd.
Niet iedereen kende die luxe, zo zat
er in mijn klas een zekere Frans Bek-
ker, die met een kaal hoofd naar
school moest, omdat hierdoor geld
voor de toekang ramboet werd uitge
spaard. Mijn moeder gaf altijd iets
extra's mee voor Frans, dan aten wij
het in de uitspanning samen op.
Niet iedereen had het rijk in die goe
de oude tijd en er waren toen ook
landgenoten, die net de touwtjes aan
elkaar konden binden. Kalisoerak was
de hoofdweg naar Malang en naar
Soerabaja en aan die weg woonden
toen Hein Hogenhorst, de fam. v.d.
Belt, de fam. Koot en verderop de
fam. van Drongelen en Valkenburg.
Het kleine ziekenhuis werd gerund
door Dr. Serlee en tegenover het
ziekenhuis was de weg naar Soem-
berawas met aan beide kanten een
kerkhof. Ik durfde daar nooit alleen
langs, want onze trouwe kokkie ver
telde altijd over momoks en een vrouw
met een gat in haar rug. Als jongen
van zes jaar liet je je ook alles wijs
maken. Urenlang konden de kokkie en
baboe dalam vertellen van spoken en
als ik 's avonds naar de kamar ketjil
moest dan was ik bang en kwam er
nog een tokèh voor het nodige lawaai
zorgen, soms hoefde ik dan niet meer.
En dan die regens, het was een ple
zier om in zo'n bui te spelen en in de
kali te zwemmen, zonder bordjes ver
boden toegang ging je je gang maar.
Toch moeten wij toen wel sterk zijn
geweest, als ik er aan denk wat er in
die kali's allemaal voorbij dreef I I
14