^ierinnerincj aan een clcicj in 1908
Deze sfeerfoto is niet van de schrijver afkomstig. De redactie koos die om het prachtige stukje proza van
de heer De Haan te illustreren.
De sneeuw ligt dik op de coniferen, in de kale takken van de lijsterbes buite
len mezen, groenlingen, vinken en andere vogeltjes aan het net met nootjes en
rond de vetbal, daar staat ook de fluweelboom, zijn droge pluimen fier omhoog.
In gedachten kijk ik op deze sombere winterse dag naar buiten, voor mijn ogen
smelt de sneeuw langzaam weg, de coniferen veranderen in tjemara's, de mezen
worden glatiks en de fluweelboom een schitterende bougainville. Terug ben ik
weer in 't land waar ik niettegenstaande de oorlogsjaren zo'n heerlijke herin
nering aan heb. Dan hoor ik weer de stem van mijn vader die vertelde over zijn
jeugd daar, of ik herlees de brieven die hij schreef aan mijn moeder toen hij
met vakantie in Indië was. Toen wjj, mijn man, ikzelf en twee jongens in 1946
terug kwamen, leefde mijn vader niet meer en alle mooie herinneringen waren
door het oorlogsgeweld vernield, we hebben samen niet meer over tempo doeloe
kunnen praten. Hoe dat was in die tijd, zo maar een dag in 1908, beschrijft hij
in een van zijn brieven.
's Morgens wordt om 6 uur opge
staan, als de eerste stralen van de
opgaande zon licht brengen in den
heerlijke koele atmospheer, waar nog
hangen de vochtige dampen van den
nacht. Die overgang gaat heel snel,
van duister tot licht. Om 5 uur is het
nog steeds donker, dan schitteren de
sterren in nooit-geziene pracht op den
gitzwarten achtergrond van wolkeloo-
ze hemel en schuiven langs de wegen
geruisloos geheimzinnige schaduwen,
met olielichtjes klein die dansen als
glimwurmen, de vroegste pasargan-
gers. Dan, tegen half zes, komt er
verandering; de lucht bleekt op, en de
sterren schijnen nu als zacht lichtende
diamanten op fletsblauwe zijde, lang
zaam, heel langzaam aan wordt alles
bleeker en bleeker, uit donkere ver
schieten maken zich allengs omtrek
ken los van boomen, enkele huisjes,
een brug, een paggar, alles heel
18
vreemd nog doende in die vale on
zekerheid van aanlichtende dag. Dan,
opeens, begint het oosten te kleuren,
zacht rood, dan rooder en rooder, snel
gaat dat, als had juist aan de kim de
Zonnegod zijn fiere rossen aange
spannen en reed hij uit, ineens bren
gend het volle licht van den nieuwen
dag. Het leven is ontwaakt, alom de
roezemoes van de Indischen dag die
begint, deuren en ramen gaan open,
je hoort het vegen van de tuinjongens
om het huis, het geklikklak der san
dalen van iemand die naar de mandi-
kamer gaat, de spen dekt voor het
ontbijt en voor maakt Iling deuren
open om het frissche leven binnen te
laten. Tegen kwart voor zeven wordt
ontbeten, er is meer leven in de brou
werij gekomen, buiten heeft de naai
ster haar matje gespreid en is de
kokkie ver weg aan het rommelen in
haar keuken; met een vriendelijke
"tabeh nja, tabeh toewan," is de ba
boe binnengekomen en snijdt in een
hoekje brood voor de poezen, terwijl
Titi met zijn schitterend-kleine oogjes
vragend toekijkt. Onder gezellig ge
babbel wordt ontbeten. Vader reeds
klaar in het wit, moeder in een ki
mono.
Buiten schreeuwt de lieve kakatoe op
zijn hanger, de lucht is vol van aller
lei geuren van frisch groen, zoete
bloemen, exotische vruchten, lustig in
den vroege morgen tjilpen de vogels,
prachtig lichtblauwen hoog in de lucht,
en zo zijn de eerste morgenuren van
een goddelijk schoon. Doch de zon
stijgt snel en heeft al gauw een for
midabele hoogte bereikt. Tegen 10-11
uur is het flink warm, het aspect der
dingen is veranderd, het levendige ge
doe is tot rust gekomen, geen equi
pages meer die de menschen naar hun
werk brengen, geen voorgalerijen
meer waar druk de djongos aan het
werk is, geen onafzienbare rijen gro-
baks die hout aanvoeren van boven,
geen pasargangers. Alles is tot rust
gekomen, gesloten zijn de huizen,
neergelaten de krees die uit de open
voorgalerij stof en zonnestralen we
ren, slechts de onvermoeibare chi-
neesche klontongs, of klingaleezen
met hun vreemde voorwerpen uit Ja
pan, Bombay, Singapore, of vruchten-
verkoopers loopen nog. Steeds wordt
het warmer, beweegloos staan de
boomen, verwonderd doend in trillend
warme lucht, geen blaadje beweegt,
stil hurken inlanders in de schaduw
der tamarinden langs den weg; in
traag lustelooze houding staan solda-