ten in de wachten voor autoriteitsge bouwen. Zo wordt het één uur, dan komt nog een oogenblik een algemeen opleven, als vloeide opnieuw bloed door dat aderstelsel van straten en wegen, rijen van equipages, dos-a- dos, ebro's, volle trams, talrijke fiet sers, ze brengen ineens een vreemde drukte in die loom-warme, lauwe at- mospheer. Scholen, gouvernements gebouwen, departementen, militaire bu reaux, alles loopt leeg, en als de stroom zich heeft verdeeld over de erven, groote en kleine, in paleizen en ar moedige woninkjes, in rijkere en ar mere woningen, dan heerscht daar buiten weer die droomerige rust, als was een groote zwaardrukkende ver moeidheid neergekomen op de velen, die daar zwoegen in een land dat hun vreemd is, met een bevolking die hun vreemd is, in een klimaat dat ze ver moordt, langzaam maar zeker. De middagtafel is gezellig, liefdoende vaasjes, steeds met frissche bloemen, prettig staat het immer versche groen waarmee de spen de vruchten schalen tooit, heerlijk lokt het ijs, tot bergen opgestapeld in de glazen. Onberispelijk dient de spen, geruisch- loos gaande, in het keurige witte te nue, een gebatikte doek om de heu pen over de witte pantalon. De twee de bediende zorgt dat steeds onze glazen gevuld zijn met ijs en water en zo genieten we de goede gaven die de kokkie ons heeft toegedacht. Zon- dag's eten we rijsttafel, hetgeen onze kokkie verrukkelijk klaarmaakt; de stroom van schotels en gerechten die dan aanvloeit is vreeselijk; een diep bord vol en twee platte borden over vol moet je dan tegelijk overzien en bewerken, het is haast te bar; eerst komt de rijst, prachtig gekookt, zoals je ze in Holland nooit te zien krijgt, met sajoers, een stuk of zes sambals, frikadel, eieren, kroepoek, kriepiek, visch, heerlijk toebereide krabben, garnalenkoekjes, djagongkoekjes, a- jam tepong, ajam goreng, ajam pang pang, reusachtige groote garnalen, groote spaansche pepers met gehakt gevuld, lange schijfjes komkommer, taugé, ik meen dat ze het hierbij laat. Groote hemel, ik verzeker je dat je je gewoon en ongeluk eet, hoor Dan volgt de siësta, alles slaapt, ook langs den weg zie je niemand, want ook de inlander brengt die uren door op z'n baleh-baleh, of zittend langs den weg, loomturend voor zich heen. We eten hier laat, soms pas om 1.45 uur en staan dan ook laat op; dan wordt weer gebaad en heeft intus- schen de spen de theeboel buiten klaargezet, waar we van de koele oogenblikken voor donker genieten. Tegen 6 uur valt de schemer, in het twijfelachtig licht fladderen de vleer muizen, groote kalongs schijnen in zwaren vlucht te drijven in zachtgroe ne meren van onpeilbare diepte, een zacht ruischen van geluiden begint op te stijgen in de lucht waar het al stil ler en stiller wordt, waar weg vlucht MENSELIJK Graag sta ik even stil bij de foto van de voorplaat van Moesson van 1 fe bruari 1986 en het bijbehorende artikel. Zo te zien is deze foto anno 1920 a 1930 gemaakt. Nu weet ik niet of de heer Ralph Boekholt weet wat in die tijd "poseren" voor een "kiekje" be tekende; maar ik heb het menigmaal aan den lijve ondervonden. Op gezette tijden vond mijn vader het nodig om weer eens wat foto's van zijn kinderen te maken. Leuke kiekjes voor de familie Hij zocht dan een aardig plekje uit bij een mooie struik of een boom. Hier werden mijn zusje en ik met bij voorbeeld elk een poppewagen die we net van Sinterklaas hadden gekregen, op het gras geplaatst. Mooie jurkjes aan en natuurlijk sokjes en schoenen Dan werd op een paar meter afstand een enorm statief opgesteld met zo'n heerlijke oude camera erop. Zo'n vier kant ding, waaruit na elke opname een langwerpig stuk rood papier kwam vallen. Over het geheel werd een grote zwar te lap gedrapeerd. Mijn vader liep dan met grote passen van dat statief naar ons toe en weer terug, om de afstand te meten. Dan verdween hij onder de zwarte lap om vervolgens door de lens naar ons te gluren. Erg indruk wekkend was dat. Intussen kropen echter grote rode mieren tegen onze benen op. Die beesten kietelden niet alleen, maar ze konden ook gemeen bijten. Gevolg: trappelen met de voeten en wat van plaats veranderen. Vader wanhopig en opnieuw de afstand met grote passen opmeten. Hoe lang zo'n ceremonie duurde weet ik niet meer zo precies, als een schare nymphen, wier luchte gewaden men nog vaag ziet scheme ren achter de verre boomen 't laatste daglicht. En zacht weemoedig lichten in de tropennacht de stille sterren, vreemd mooi, als alles. Stil staat nu ook de maan daarboven en werpt een licht, zoo zacht en toch zoo helder op de blanke huizen, op de boomen wier bladen weven een netwerk van fijne kant door de ijle lucht, vol van bloemengeur, van ge heimzinnige geluiden die opstijgen uit het struikgewas, waar stil klinkt heel in de verte het weemoedige geluid van een soeling. Je ziet hoe vol van geuren hier is de dag, hoe veel verschillende stemmin gen hij je brengt, hoe rijk een aantal schoone oogenblikken". J. ERENSTEIN-DE HAAN maar lang genoeg om dolgeplaagd door die grote rode mieren, in huilen uit te barsten. Mijn moeder moest dan altijd tussenbeide komen om haar kin deren te troosten en wat te laten drin ken. Volgens mij werden de moeder en dochter van de voorplaat ook gebeten door grote rode mieren. Is het dan verwonderlijk dat ze "niet vriendelijk" keken op het "kiekje" van vader? Ik vind dit zo "menselijk" ADRI M. BONTEKOE SPOOKHUIS Het verhaal van de heer van Middel koop heb ik met belangstelling ge lezen, temeer, omdat ik, samen met twee anderen dit huis heb bezocht. Wie eigenlijk deze tocht heeft voor gesteld weet ik niet meer, maar we gingen er met ons drieën heen: mijn neef R. W. Teeuwen (zich ook Joffre noemende naar de franse generaal uit de eerste wereldoorlog), ikzelf en nog een ander: militiesoldaat Drinhuizen öf idem-dito F. J. Jansen (bij vrienden bekend als Atèn, wat dat ook beteke nen mag); ook dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Wij deden als miliciëns onze plicht bij I Bat Luchtdoelartillerie te Surabaja van 17 dec. 1937 tot eind april 1938. Het kan zijn dat wij door een kranten artikel op het idee kwamen om het spookhuis te bezoeken om te verifië ren wat er nu precies aan de hand was. Met ons drieën nachtpermissie aange vraagd en gewapend met onze van dienstwege verstrekte bajonet bega ven wij ons naar het huis, waar we tegen middernacht (het spookuur) arri veerden. Mijn eerste doodschrik kreeg ik toen ik door een opening in een heg over een slootje moest springen. Tijdens de sprong zag ik rechts van mij opeens een levensgroot wit geval opdoemen, nog geen meter van mij vandaan. "Dus toch spoken", dacht ik, maar het was slechts een gekalkt stenen pi- laartje, waarschijnlijk een overblijfsel van een ijzeren hek. Mijn tweede doodschrik beleefde ik, toen we, na een raam te hebben ge forceerd, onze zaklantaarn (Eveready) naar binnen lieten schijnen en er een paniek ontstond onder de tientallen zwaluwen, die er hun nesten hadden gebouwd: een getjilp en een gefladder van jewelste. Ook in de andere ka mers bleek dit het geval te zijn. Nee, spoken hebben we er niet gezien of gehoord. De zwaluwnestjes gaven ons wel de indruk, dat het huis door geruchten tot spookhuis was verklaard, opdat de zwaluwen er ongestoord hun nestjes konden bouwen en een ieder weet, dat deze nestjes, toen, veel geld opbrachten. P. L. FLINKERBUSCH mil.sld Ldart, mil.kpl Veldart. 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 19