IJ y i GEZOCHT: METALEN TROMMELS UIT ALOR nTüTP #1 MOKO MOKO (Vervolg: "I.E.V.") van groeperingen en partijen, waar onder het IEV, constateren dat hun denkbeelden nauwelijks spoorden met de veranderde realiteit in Indonesië. Mede om die reden achtte hij het ver standiger hen in een later stadium bij het proces van reconstructie in te schakelen. Gezien de politieke con stellatie van dat moment leek het hem bovendien juister eerst de Indonesiërs aan het woord te laten. In juli 1946 wist Van Mook vertegenwoordigers uit de Grote Oost en Borneo voor zijn deelstatenpolitiek te winnen; op de conferentie van Malino werd bepaald dat binnen afzienbare tijd de deelsta ten Oost-lndonesië en Borneo zouden worden gevormd. Drie maanden later mochten de niet-lndonesische minder heden (Europeanen, Chinezen, Arabie ren) "stoom afblazen" op de confe rentie van Pangkal Pinang. Inhoudelijk kon de conferentie moeilijk iets an ders doen dan zich neerleggen bij het staatkundig fait accompli van Malino, al moest Van Mook nog alle zeilen bij zetten om een motie van wantrouwen tegen te houden. Op deze wijze werden de minderhe den, met name de Indo-Europeanen, verlengstuk van de deelstatenpolitiek. Hun lot werd bijgevolg afhankelijk van het welslagen hiervan. Behelsde deze politiek in het begin een oprechte po ging een zeker evenwicht te bewerk stelligen tussen decentralistische ten- denzen in de buitengewesten en uni- taristische pretenties van de Repu bliek, zij ontwikkelde zich al snel tot een politiek strijdmiddel tegen de Re publiek. Eind 1948 zegden zelfs de federalisten het vertrouwen in Neder lands intenties op. Met de tweede militaire actie (december 1948/januari 1949) had Nederland zijn vertrouwen bij (bijna) alle Indonesische nationa listen definitief verspeeld. Tegen de hiervoren geschetste achter grond moet de heroriëntatie-politiek van het IEV worden gezien. Nu het Nederlandse gezag in de toekomst aan kracht zou inboeten en uiteindelijk zou verdwijnen, moest het IEV zijn politiek van sociale isolering laten varen. Wilde het althans een plaats van de Indo-Europese groep in Indo nesië veiligstellen - en dat was altijd zijn streven geweest - dan was het zaak in het vervolg meer rekening te houden met de Indonesiërs. De con ferentie van Malino lijkt het sein te zijn geweest voor het IEV om de ba kens te gaan verzetten. In een brief naar aanleiding van Malino had Van Mook het IEV laten weten dat hij de federatieve opbouw van Indonesië in het belang achtte van de Nederlandse groep. Wermuth sprak het hem na op de conferentie van Pangkal Pinang: naar overtuiging van het IEV was de gedachte van eerbiediging van de rechten van de minderheden "verdis conteerd" in het federatieve systeem en om die reden wilde het IEV dan 16 Aanbiedingen, zo mogelijk met beschrijving en prijsopgave onder nr. 3214. ook "coulante" medewerking verle nen bij de opbouw van Indonesië. Maar over het geheel genomen misten de redevoeringen van de IEV-ers (het IEV had met vier afgevaardigden de grootste Europese delegatie) toch overtuiging. "Men acht aanpassing aan de nieuwe omstandigheden in het beste geval enkel mogelijk dank zij een tijdvak van geleidelijke overgang - maar vindt het moeilijk, er aan te geloven", zo vatte de op de conferen tie aanwezige sociaal-democraat Koch de opstelling van het IEV goed samen. Van Mook toonde zich na afloop van de conferentie zeer verheugd over de gewijzigde houding van het IEV, dat - liet hij minister van Overzeese Ge biedsdelen Jonkman weten - "na lange soms moeilijken innerlijken strijd op het standpunt gekomen is, waardoor het zich volledig achter het regerings beleid plaatst". Hoewel deze laatste bewering op grond van de redevoe ringen in Pangkal Pinang niet helemaal gerechtvaardigd was, was Van Mooks tevredenheid met de - voorzichtig op gestarte - koerswijziging van het IEV niettemin begrijpelijk. De geluiden die de Indische regering tot dan toe over de Indo-Europese groep bereikten, wezen alle in de richting van een grote onrust, c.q. onvrede met het rege ringsbeleid. Indachtig de vooroorlogse volgzaamheid van de Indo-Europese massa, hoopte de regering wellicht dat, nu de leiders van het IEV enigs zins verzoend raakten met de "reali teit" in Indonesië, de opgejaagde ach terban hen zou volgen en de rust in die kring zou terugkeren. Wanneer zij hier inderdaad op heeft gespeculeerd (en veel wijst daarop), dan was dat een ernstige miscalcula tie, die van een gebrekkig inzicht in de vooroorlogse positie van de Indo- Europeanen getuigde. De massa-mobilisatie van de Indo- Europese groep was slechts mogelijk geweest onder voorwaarde van de bestendiging van het Nederlands ge zag. Toen deze voorwaarde dreigde te vervallen, verloor het IEV zijn greep op de Indo-Europese groep. De angst voor de ondergang in een Indone sische massa, die in 1919 gekanali seerd werd in het IEV, keerde zich na 1945 tegen het eens zo machtige IEV. De Nieuw-Guinea verenigingen, die voor de oorlog een beperkte aanhang hadden, maakten zich meester van de ze angst en brachten met hun hyper-pa- triotistische retoriek enorm veel (Indo)- Europeanen op de been (in 1949 had den zij ongeveer 20.000 leden, terwijl het IEV op dat moment zijn ledenbe stand, dat in 1947 naar schatting 4000 personen omvatte, zag slinken tot zo'n kleine 2000). De vroegere isolatie- politiek van het IEV werd door de Nieuw-Guinea-promotors met kracht voortgezet. Van Doorn, in 1949: "Waar in de nieuwe sociale verhoudingen de sociale isolatie als middenklasse on mogelijk zal worden, zoeken zij de geografische uitzondering door middel van kolonisatie, teneinde langs deze weg elke concessie te vermijden." Hoeveel moeite de leiders van het IEV zich ook getroostten Indo-Euro peanen te waarschuwen voor over haaste gevolgtrekkingen, hun waar schuwingen vonden geen weerklank bij de veelal ontredderde Indo-Euro peanen. De heroriëntatie stond voor de meeste Indo-Europeanen gelijk met "Inheemser worden", en dat was wel het laatste wat zij wilden. Maar ook in IEV-kring zelf rees verzet tegen het heroriëntatie-beleid, en niet alleen vanuit de afdelingen. Halverwege 1947 stapten Blaauw en Boogaardt met on enigheid uit het HB. Blaauw sloot zich aan bij de Nieuw-Guinea-beweging, terwijl Boogaardt zich ging toeleggen op zijn werkzaamheden bij de Indische regering. Door het vertrek van beide prominente IEV-bestuurders kreeg het heroriëntatiebeleid echter alleen maar meer gestalte, al bleef het HB zich op de vlakte houden wanneer de con crete invulling van dit beleid ter spra ke kwam. De vrijgekomen plaatsen in het bestuur werden opgevuld door mensen als J. R. de Vries en de latere bondsvoorzitter R. E. Weiss, die zich beter konden verenigen met de nieuwe koers van het IEV. Het IEV raakte er allengs van doordrongen dat het niet langer meer uitsluitend op de Neder landse kaart moest spelen, maar op zijn minst een Indonesische troefkaart achter de hand moest houden. De her- oriëntatiepolitiek van het IEV mocht dan wel met de moed der wanhoop zijn geformuleerd, dat betekende evenwel niet dat zij niet doordacht was. Ofschoon in algemene termen gesteld, zou spoedig blijken dat de behartiging van specifieke belangen, namelijk die van de bestuurlijke top van het IEV, daaraan ten grondslag lag. (slot volgt)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 16