Rengat LAATSTE LUISTER (VII) door Victoria Kaulbach en Dr. J. J. C. H. van Waardenburg Een uur later scheepte men zich in op de Enggano. Weer voer hij over een rustige zee, maar hij kon nog niet genieten van deze tocht. Het zwaard van Damocles hing nog altijd boven zijn residentspet. Wat zou de militair Kapt. Strijd getuigen? De afstanden in de Riouw waren er wel naar. Pas na veertien uren varen doemde Banka aan de kim op. Het was al donker geworden en sterren pinkelden aan het fluwelen firmament, toen de Enggano eindelijk aan de pier afmeerde naast een baggerschuit en een vrachtschip. De tin deed het weer goed. Kapt Strijd was snel gevonden. In zijn woning viel de Officier van Justitie - na de kennismaking - maar meteen met de deur in huis. "Meneer Strijd, ik kom hier op last van de Regering om van U te horen, wat er precies is gebeurd in Tambila- han en Soengei Loear. Die kampong hééft U toch op last van de Resident in brand gestoken?" De zichtbare verbazing van de strijd bare Strijd waren voor Aardeman hart verwarmend. Op het gezicht van de militair was duidelijk onbegrip te le zen. Drommels - de Resident was wel de hoogste gezagsdrager, maar in tij den van oorlog "Hoe komt U erbij, meneer De Greef?" vroeg de kapitein en zijn stem ver heelde zijn verbazing niet. "In dat ge bied was ik nummer één I" zo zei hij met nadruk. "Ik had met de Resident alleen als adviseur te maken." Strijd boog even verontschuldigend naar Aardeman, die dit alles met een strak gezicht aanhoorde, maar innerlijk juichte van opluchting. "Kijk 's meneer De Greef, ik heb be vel gegeven die kampong van de kaart te vegen en dat was mijns inziens vol komen terecht. Men kan misschien opperen, dat dit uit wraak of als straf gebeurde over de bedreven moorden daar, maar het was eens en vooral nodig die uitvalspoort van de extre misten te vernietigen. Want telkens werden wij in Tambilahan van daaruit aangevallen en beschoten I Vooral s nachts. Men was er niet meer vei lig. Mijn troep had al vijf gewonden, waarvan twee ernstig. En Tambilahan is de toegangspoort tot Indragiri," meneer De Greef. En de moordpartij en van de extremisten gaven voor mij de doorslag." De Greef keek met ogen als schotels naar de kapitein. "Dus het is niet de Resident geweest, die het bevel gaf de zaak in brand te steken? I" "Natuurlijk niet I Ik was daar toch het hoogste gezag en daarbij een uur eerder dan de Resident ter plaatse." "Maar de Resident was er toch ook bij? zaagde De Greef door die nog steeds niet wilde geloven in de on schuld van Aardeman. "Jawel, maar de Resident kwam pas een uur later. Toen was de zaak al in de fik gestoken "Maar wat vindt U van deze handeling, Resident?" vroeg De Greef aan Aar deman, die Strijd wel had willen be danken voor zijn eerlijke weergave van het gebeurde, want de Off. van Justitie was nog niet helemaal tevre den. "Ja," antwoordde Aardeman eerlijk. "Ik vind het volkomen juist wat de kapitein gedaan heeft. Maar ik heb mij noch mondeling, noch schriftelijk met de kwestie bemoeid. Ik heb mij er bij neergelegd, dat de militairen deze ac tie voerden, omdat ik het er in mijn hart mee eens was. Ik heb mij alleen bij mijn terugkeer tegenover Overste Sjouke als volgt uitgelaten: "Als je dat zo ziet, die lijken die door die misdadige bendes de kop afgehakt en de huizen in brand gestoken, dan zeg je: "verdomme, steek de boel maar in de brand". Dat was toen een opko mende gedachte, die mijn verontwaar diging onderstreepte." De Greef zweeg. De Kapitein zei: "Een borrel heren?" Aardeman zuchtte eens diep. Buiten begon een tonggèret zijn fel gesnerp, dat de Resident nu als een lieflijke melodie in de oren klonk. Een plotse linge bries verkoelde de verhitte ge moederen op de voorgalerij even. Kapt. Strijd had alles kunnen ontken nen of voorwenden van niets te we ten. Maar waarom zou hij dat gedaan hebben. Er had wel op de Enggano een ontmoeting plaats gehad tussen Aardeman en Strijd zonder getuigen, maar dat betrof de vraag hoe men zich het snelst naar Soengei Loear kon begeven. Besloten werd toen, dat Strijd eerst met zijn eigen boot zou vertrekken, omdat die gemakkelijker de plek des onheils kon bereiken dan de veel grotere Enggano. Duidelijk werd in het gesprek met de Off. van Pepertuinen op Banka. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 18