CONTROVERSE TUSSEN DE HEER D. W. N. KRIEK EN SIR LAURENS VAN DER POST AANGAANDE DE SPECIALE MISSIE NR. 43 IN BANTAM (JAVA) (SLOT) door Dr. W. Mooij, Den Haag, destijds Officier van Gezondheid KNIL De directeur van de goudmijn (Bantam) was de heer Fechner, deelgenoot van de firma Erdmann en Sielcken te Batavia, eigenaar van mijnconcessies op Sumatra, Celebes, Java en Nieuw Guinea en zeer bekende handelaren in rubber, rijst en andere produkten. Als chef van de afdeling mijnbouw- en scheepvaart zaken vertegenwoordigde ik mijn directeur op de mijn, toen U op de 6e Maart 1942 op Tjikotok arriveerde. De bergen ten noorden van Tjirotan waren onbe kend gebied voor de heer Fechner. Hij is daar nooit geweest noch kon hij iets geweten hebben omtrent het wel en wee van Uw Missie en Uw schuilplaatsen zoals ik het deed. Bovendien is de heer Fechner tezamen met een aantal andere belangrijke personages in de loop van April 1942 gevangen gezet in de Struiswijk-ge- vangenis te Batavia. Dus hij kon on mogelijk "Japanese en gewapende koelies die U gevangen genomen heb ben, naar de voet van de berg hebben gebracht". Zelfs als de heer Fechner dat zou hebben gewild, kon hij van geen enkel nut zijn voor de Japanse officier, die met deze mensen in dat deel van Zuid-Bantam opereerde, om de hierboven vermelde reden. Mijn vraag aan U is: Hoe hebt U Uw kennis verkregen? Hebt U, bij aan komst aan de voet van de berg na het afdalen vanuit Uw schuilplaats, de heer Fechner of mij gezien of ontmoet? Het is de facto een theoretische vraag, want door de functies te combineren van mijn directeur met die van terri toriaal sergeant, alhoewel zonder na men te noemen, is het volkomen dui delijk dat toen U Uw beschuldiging in Uw verslag opnam U niemand anders in Uw gedachten kunt hebben gehad dan mij, die in 1947 door U werd ge prezen, en nu door U wordt gekarak teriseerd als een verrader. Het is bovendien duidelijk dat U mij niet hebt gezien op die plek "aan de voet van de berg", daar U in dat geval die prijzende brief in 1947 niet had kunnen schrijven. Gelukkig, ofschoon het mij enige tijd heeft gekost, heb ik voldoende bewijs en getuigen, waar mee ik Uw beledigende beschuldigin gen kan weerleggen, maar wat mijn denkvermogen te buiten gaat is: waar om hebt U dit gedaan? Alleen, omdat het U beter uitkwam een verrader in Uw verhaal in te lassen als een excuus voor Uw vroege overgave? Had U Uw chronische ziekte (malaria tropica) gebruikt als een excuus voor Uw overgave, dan zou niemand U dat kwalijk hebben genomen. Is dit Uw manier, Mijnheer, van belonen van het dagelijks riskeren van mijn nek door U en Uw groep alle mogelijke hulp te verlenen? Voor die samenwer king was een prijs op mijn hoofd gezet en had ik vier ondervragingen te ver duren van de zijde van de Kempetai- en leger officieren, die mij met de dood bedreigden I Als een vaststaand feit behoefden de Japanners, naar mijn mening geen ge bruik te maken van een directeur of mij om hen naar de voet van de berg, waar U Uw schuilplaats had, te leiden. Zij wisten precies waar U zich verbor gen hield en hadden al reeds eerder aan U brieven in die schuilplaats ge stuurd. U zult ongetwijfeld begrijpen dat ik in hoge mate gekwetst ben door Uw be ledigende opmerkingen. Ik verwacht geen verontschuldiging van U, maar ik eis onmiddellijke, algehele rehabilita tie en rectificatie van Uw geheim rap port, waarvan één exemplaar toege voegd dient te worden aan het origi nele verslag, nu in bewaring bij Public Record Office, en een ander exemplaar rechtstreeks aan mij te zenden. Ik hoop dat U mijn geestestoestand niet onderschat. Wees er verzekerd van, indien op de 1e October 1979 niet aan mijn wens van complete rehabili tatie is voldaan, ik niets zal nalaten U aan te spreken voor het met opzet aantasten van mijn eer en goede naam. Ik hoop echter dat U het niet zover zult laten komen. Onderwijl verblijf ik hoogachtend, D. W. N. Kriek Op 1 jan. 1980 schrijft Kolonel van der Post een brief aan de heer Kriek, waaruit ik het volgende aanhaal: "Nadat ik het verslag heb doorge lezen, moet ik er aan toevoegen dat ik geen enkele onnauwkeurigheid in het rapport heb kunnen aantreffen, of schoon ik aanvaard dat de consequen- tie's van het niet noemen van de na men van de betrokkenen ongewenste reacties kan hebben opgeroepen zoals blijkbaar bij U het geval is geweest. Ik haast mij daarom er aan toe te voegen dat de mijn directeur (genoemd in sub 22 van het rapport - waarvan Paul Vogt en zijn andere Zwitserse collega die ook in dienst van de mijn was, mij informeerden - beslist niet U was en dat de sergeant of bevelvoe rend officier naar wie ik verwijs en over wiens gedrag ik door dezelfde bronnen werd ingelicht, beslist niet U was. Want toentertijd en nog steeds denk ik aan U als aan een volledig gekwali ficeerd officier in het Nederlandse vrij willigersleger op Java en ik dacht aan U niet als de directeur, maar als de manager van de mijnbouw onderne ming. Het doet mij daarom genoegen aan deze brief een open brief toe te voe gen, aan U geadresseerd, welke het aan iedereen die geïnteresseerd is in die voorbije dagen, volkomen duidelijk zal maken hoe ik destijds over U dacht en dat ik tot op de huidige dag de zelfde gevoelens tegenover U koes ter. Maar als U van mij verlangt iets aan mijn rapport toe te voegen dan zou ik dat niet doen en ik zou het ook niet kunnen doen zonder uit te wijden over de negatieve kant van Uw kleine ge meenschap op Tjikotok, zoals tot ui ting kwam een paar minuten nadat via de radio opdracht was gegeven tot capitulatie van alle gewapende strijd krachten op Java onder commando van de Gouverneur Generaal en Generaal ter Poorten. Open brief van Kolonel van der Post, toegezonden aan de heer D. W. N. Kriek, Amsterdam. 1st January 1980 27 Chelsea Tower Chelsea Manor Street London SW 3. L.S. Ik ben er de heer D. W. N. Kriek ten zeerste dankbaar voor dat hij mijn aandacht heeft gevestigd op een zeer vertrouwelijk en speciaal rapport, overhandigd aan mijn Generaal onder de titel "The story of no 43 Special Mission (Java, 1942)". Dit rapport, dat in grote haast is gedicteerd voor een speciaal doel dat niets uitstaande heeft met dit om dringende redenen opge stelde document dat nooit bedoeld was een compleet verhaal te zijn van gebeurtenissen in die rampzalige da gen op Java en in het bijzonder Ban tam. In dit verslag heb ik opzettelijk geen enkele naam van personen ge noemd, omdat ik maar al te goed de beproevingen en spanningen begreep waaraan zij in die tijd hebben bloot gestaan en ik wilde hun gedrag niet puur zakelijk beoordelen, hetgeen

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 6