NEDERLANDS-INDIË Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog BOEKBESPREKING DEEL 11B - PROF. DR. L. DE JONG (2) door Dr. R. de Bruin De vrije samenleving (hoofdstukken 3, 5, 6, 7 en 10) De onwennigheid aan Japanse gewoonten en aan het Japanse optreden als be zetter van de Indische archipel heeft dr. de Jong goed beschreven aan de hand van enkele persoonlijke getuigenissen. Daarbij valt het op, dat de Nederlandse betrouwbaarder overkomen, dan de Indonesische. Deze vergelijking is niet helemaal eerlijk, omdat de aangehaalde Indonesiërs inmiddels opgeklommen waren tot de hoogste ambten in de jonge Indonesische republiek. Zij moesten hun samenwerking met de Japanse bezetter op een of andere wijze goed praten, omdat de oppositie in eigen land daar nogal felle kritiek op uitoefende. In de laatste aflevering van mijn bespreking zal ik daar verder op in gaan. Voor het overige kan geconstateerd worden, dat de auteur de vrije samen leving in bezet Indië uitvoerig en ade quaat heeft beschreven. Wat ik daarbij gemist heb, is de corporatieve inde ling van die maatschappij, door de be zetter aan de bevolkingsgroepen op gelegd. Het samenbundelen in corpo raties was een noodzakelijkheid voor de Japanse overheid, omdat ze daar door meer greep kon krijgen op die verschillende delen van vooral de be volking van Java. Dr. de Jong beperkt die corporatieve indeling tot het economische leven. Maar ook daar gaat hij niet zover als de Japanners. In werkelijkheid werden zelfs vakorganisaties tot corporaties omgevormd. Zo was er een corporatie van betjakeigenaren cq. -verhuurders, en één voor betjakvoerders cq. -huur ders. De Japanse staat, die haar grondwet gemodelleerd had naar Pruisisch voor beeld, had reeds in de jaren twintig van deze eeuw het corporatie-stelsel van het fascistische Italië overgeno men. In dit verband wijs ik er op, dat de Japanse jeugdcorporatie reeds in 1926 gevormd was. Naar dit voorbeeld werd de Indonesische jeugd in een corporatie ondergebracht. Op Java heette de overkoepeling van de ge westelijke seinendan: Djawa Rengo Seinendan. Naar Japans voorbeeld moest ook de vrije samenleving in bezet Indië in corporaties worden opgedeeld. Dr de Jong benoemt de Japanse maatregel in dit opzicht met "unificatie-streven". Een neutrale term zo op het oog, maar tegelijk vooruitlopend op de Indone sische eenheidsstaat, de Republik In donesia van 17 augustus 1945. Niets was echter minder waar. Het Japanse streven was namelijk niet unificeren, verenigen, maar juist indelen, verdelen. Daarom een corporatie voor Chinezen, een voor Indo-Europeanen, een voor de moslims, en verder corporaties apart voor de verschillende geledingen van de Indonesische maatschappij en van het bedrijfsleven, zowel van onder nemers, werknemers, handelaren als consumenten. Op deze wijze kon de bezetter be paalde voorrechten aan zekere corpo raties verlenen en aan andere onthou den. Hierdoor ontstonden belangente genstellingen tussen de corporaties. Als resultaat hiervan konden de Ja panners de ene corporatie tegen de andere uitspelen. Een goed voorbeeld van de verdeel-en-heers politiek van de bezetter. Het gevolg daarvan weer was een versplinterde samenleving, waar letterlijk én figuurlijk geen staat op te bouwen was. Bij de aanduiding door dr. de Jong van de Indo-Europeanen met Indische Nederlanders, wil ik een opmerking plaatsen. Los van het feit dat INDO tegenwoordig in bepaalde Indische kringen hier te lande als een soort strijdkreet gebezigd wordt, moet ik de term Indische Nederlanders in het kader van de Japanse bezetting als onjuist, als onhistorisch bestempelen. In ons land, in de huidige tijd, spreekt men inderdaad ten rechte van Indische Nederlanders, als men het heeft over de Euraziaten, die zich na de tweede wereldoorlog hier hebben gevestigd. Onder de Indo-Europeanen die in be zet Indië woonden, waren er echter vele die - naar bleek in de jaren 1949- 1950 - niet de Nederlandse nationali teit bezaten. Er waren Belgen, Duit sers en dragers van andere Europese nationaliteiten onder. Bovendien was een groot contingent Indo-Europeanen, die niet door hun natuurlijke vader erkend was en dus de Indonesische nationaliteit bezat zonder recht te heb ben om voor het Nederlanderschap te opteren. De meeste van de Indo-Europeanen hadden in de Europese militie in Indië gediend en waren bij de algemene mobilisatie in november 1941 voor hun nummer in dienst gegaan bij het leger (het KNIL dus) en bij de Koninklijke Marine. Op het aanmeldingsformulier voor de Indische dienstplicht stond uitdrukkelijk vermeld, dat het voldoen aan die plicht geenszins inhield dat men Nederlander was. Daarom de of ficiële term "dienstplicht voor Euro peanen". Het isolement van Europeanen en In do-Europeanen in bezet Indië is door dr. de Jong onderkend. Hij ziet hierbij echter over het hoofd, dat dit isole ment reeds vóór de oorlog bestond. Immers, de Europese en Indo-Europese woongebieden waren feitelijk eilandjes in de grote zee van de Indonesische bevolking. Daarin lagen ook Chinese en Arabische eilanden. Die Europese en Indo-Europese eilandjes waren met elkaar verbonden door de verschillen de soorten communicatiemiddelen, waarover moderniserend Indië steeds meer de beschikking kreeg. Net zoals eilanden in een werkelijke zee door kust en strand in contact met het wa ter staan, zo stonden de Europese en Indo-Europese gezinnen in verbinding met de Indonesische bevolking. Tijdens de Japanse bezetting nu werd dat isolement inderdaad groter. In de vrije samenleving echter reisde men - Indo-Europeanen dus - toch vaker naar andere enclaves, waar verwanten, vrienden en kennissen woonden. Trei nen reden nog, de telefoon werkte, telegrammen konden worden verzon den en ontvangen, evenals postwissels en brieven. Hun isolement was dus niet absoluut. Wat vooral isolerend werkte, was het wantrouwen ten op zichte van de inheemse bevolking en andere Aziaten, het verraad dat men van hen te duchten had, de dreiging die er van de bezetter uit ging. Dat waren de nieuwe elementen, die het isolement vergrootten. Bovenal ech ter: het niet meer bereikbaar zijn van de Hollandse en Indische verwanten, kennissen en vrienden, die in kampen opgesloten waren. Onze lezers moet ik bij deze waar schuwen voor de verwarring die on der hen kan ontstaan door het gebruik van de termen "verzet" en "illegali teit" door dr. de Jong. Vooral nu de Wet Indisch Verzet (WIV) op stapel staat, moet men duidelijk voor ogen hebben, wat onder die twee begrippen verstaan wordt. Dr. de Jong zegt hier over: "verzet heeft een ruimere strek king dan illegaliteit". De WIV, kort ge zegd, stelt criteria op, die dat begrip (verzet) zodanig beperken, dat onder deze wet slechts illegaliteit valt. De begripsverwarring komt dus - goed beschouwd - niet door dr. de Jong, maar door de WIV zelf. Daarin wordt namelijk gewag gemaakt van verzet, terwijl de wetgever bedoelt: illegali teit. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 12