3Couójeó Wie van mijn leeftijd herinnert zich nog dat onze baboes anak onze kousjes op een bepaalde manier vouwden om die vlug en handig over de hielen te krijgen. Op een ijskoude morgen hier te lande, kwam opeens de herinnering aan Ibu Siti, mijn kindermeid in mijn brein naar voren schieten. Ik was nl. doende, zwaar steunend en vreemde klanken uitpuffend om een paar herensokken (van de markt) over mijn voeten te trekken. Goed, ik had op die koude morgen mijn voeten dik besmeerd met zalf zus en zo en crème van dr. zus en zo en ik wilde sokken aantrekken. Ik kwam wel helemaal met mijn han den tot mijn voeten maar de sok over mijn voet en vooral over de hiel trekken was zeer "muulik" en zeer "moelek". Uit arremoede kwam ik weer overeind en ging op de stoel een sigaret roken en wachten tot de vettigheid in m'n huid was getrokken, zodat ik weer op sloffen kon ronddarren, zonder daar uit te glijden. En daar opeens kwam de herinnering aan Ibu Siti. Ik zag me zelf, als driejarige, een evenbeeld van het Michelin mannetje (vol lekkere plooien en rondborstigheden) zittend in een mooi, stevig rotan kinderstoel tje. Ik was net gebaad en aangekleed en 't ritueel van kousjes aan en daarna de knooplaarsjes, kon beginnen. Ibu Siti zat voor 't stoeltje op haar hurken en had de kousjes bij de hand. Ik stak eerst een varkenspootje uit, dat zorgvuldig nagedroogd werd en met talk bestoven (rozen of lavendel). Ibu Siti nam dan een kousje, stak haar hand erin, greep bij de teen en trok de kous (voet) in het boord. Er ont stond een zakje. Dan pakte zij mijn varkenspootje, drukte m'n hiel op haar dij, schoof de dubbelgevouwen kous over m'n voet. Dan pakte zij met haar linkerhand mijn kuit, tilde de varkens poot iets op en met haar rechter hand 't boord van de kous met gemak over m'n hiel trekkend, kwamen nog een paar lieflijke aaien opwaarts. De kous zat perfect en Ibu zei dan "Zo, netjes ja, mooiii en nu "ditte" nonnie manis". En bij "ditte" stak ik al goed geïnstru eerd, m'n andere varkenspootje uit, dat ook keurig werd afgewerkt. Daarna kwamen de knooplaarsjes, ook zonder pijn zolang Ibu Siti's handen er maar bij waren. Hoe is 't nu mogelijk dat 69 jaar later ik me plots glashelder herinner hoe Ibu Siti mij de kousjes aantrok. Mijn herensokken begon ik direkt zo te "plooien" als toen mijn kindermeid deed. Het pakte eerst verkeerd uit (binnenste buiten), maar na enige oe fening had ik de greep te pakken en kon ik met gemak en pijnloos de sok ken aantrekken. Daarna was ik "gna- lamun" en voelde me huilerig, want met de herinnering aan Ibu Siti kwam gelijk de herinnering aan mijn lieve Mama. Toen ik naar de lagere school ging, vond Mama dat ik groot genoeg was om zelf mijn kousen en laarsjes aan te trekken. Als zij toevallig zag, dat ik mijn benen uitstrekte naar de voor mij knielende Ibu Siti om me te laten hel pen, kreeg ik gelijk een draai om m'n oren en Mama, streng als ze was, zei dan dat ik niet moest denken dat Ibu Siti voor eeuwig mij bij 't aankleden kon helpen. Dat ik moeite moest doen op eigen benen te leren staan. Na zo'n reprimande was Ibu Siti erg ont daan en op weg naar school troostte zij mij met lekkernijen waar ik van hield. Die lieve Mama, die mij al vroeg leer de, mijn kindermeid te respecteren en haar behoorlijk aan te spreken. Het ging met de lessen in hoffelijkheid wel eens zo ver met me dat ik, als ik dorst had, aan Ibu Siti vroeg of ik een be kertje water mocht "lenen". Als ik zo vreemd deed, zat ze mij altijd in een vlaag van moederliefde hevig te knuf felen. Mama wilde ook niet hebben, dat de hyperslanke Ibu Siti mij "gen- dongde". Die lieve Mama en die lieve Ibu Siti, die na Mama's heengaan mij nog meer vertroetelde dan in de tijd dat ik een baby van zes maanden was. Zij kleedde mij aan, toen ik de bruid was (op veel latere leeftijd!). Zij had eer van haar werk want toen ouwe Simin, de directie chauffeur Ibu Siti en mij kwam ophalen om ons naar de receptiezaal te rijden, riep hij uit "Wah doeh, itu pegantèn tuan Marcel ba- goes betoel, lebih bagoes dari siapa djoega". Waarop Ibu Siti trots ver klaarde dat haar anak al mooi was op haar zesde maand. Er is geen stukje kolonialisme te be speuren in mijn leven van toen in Ned. Indië. Alles was zo gewoon en van zelfsprekend bij ons thuis, dat Mama ons leerde de huisbedienden te zien als gewone respectabele mensen. De hoge positie van mijn vader eiste goed getrainde en keurig nette huisbedien den, maar ik heb nog nooit mijn Mama horen schelden of uit de hoogte zien doen tegen haar stoet van huishoude lijke hulpen. HAAR ZOON Haar zoon was geen rotvent, hij was een hond. Dat zeiden de mensen die wisten hoe hij voor zijn moeder was. Ze was eigen lijk niet op hem aangewezen, ze had een eigen huisje, maar hij was nog de enige die in de buurt woonde en hij bleef haar zoon, al was hij eind veertig. Hij had nog net genoeg gevoel in zijn pink om te beseffen dat zij nog steeds zijn moeder was en dat hij haar niet helemaal links kon laten liggen. Ze belde hem nooit op, kwam nooit bij hem omdat ze wist dat hij dat niet wilde. Natuurlijk had ze daar veel verdriet over, maar dat toonde ze niet, zeker niet als hij na zoveel weken weer opeens lomp voor haar deur stond, al zag hij er dan netjes uit. "Dag jongen" zei ze dan en "Zo" was zijn antwoord in het voorbij gaan. Met driftige passen liep hij dan de kamers door, kijkend ot er wat veranderd was. Dat was nooit het geval en het bespaarde hem opgelucht de moeite om te vragen of er wat bijzonders was geweest. Met de sleutels nog in de hand gebaarde hij neen op het "wil jeTijd voor koffie had hij niet, voor niets eigenlijk, toch vroeg hij "moet je ergens heen". Dat vroeg hij altijd en misschien was dat het beetje goede in hem. Dat hij toch iets wilde doen door haar ergens te brengen. Meestal zei ze "Nee jongen, ik blijf thuis", maar dat was een leugentje want als hij dan weer was vertrokken en zij haar verdriet opnieuw had over wonnen, pakte ze de bus naar een vriendin die al zo vaak had gevraagd bij haar te komen wonen. Maar die dag zei ze "ja jongen, breng me naar mevrouw R." Het was geen moed die haar dat deed zeggen en het was ook niet per ongeluk gezegd. Ze had haar zoon gewoon recht aangekeken en hij was verbaasd geweest dat ze op zijn aanbod inging, maar meer nog had hij beseft dat die kleine vrouw die hij altijd met zo'n vernederende blik aanzag zijn moeder was. Zoals ze hem had aangekeken was precies zoals die keer, heel lang geleden, toen hij weer van zijn kamer mocht ko men nadat hij gerammeld was door zijn vader vanweg zijn eer ste bewuste brutaliteit jegens haar. Ze zei toen niks, maar keek hem aan met open armen. Zo had ze weer gekeken en hij had ge zegd "kom dan maar". "Mooie auto" zei ze toen ze zat. Hij antwoordde niet, maar bij het uitstappen hielp hij haar uit de wagen en zei "bel maar op als je naar huis wilt". RALPH 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 14