HAWAII v.a. f 3.975,- met bezoek aan 18 daagse 17-9 en 15-10-1986 onder begeleiding van één onzer medewerk(st)ers. Verlenging mogelijk. Vertrekdata: 21-5; 26-6; 21-8; PER PERSOON TRAVEL SERVICE B.V. Clauskindereweg 28, 1069 HN Amsterdam-Osdorp, Tel, 020- 199377/199396. Open op werkdagen van 09.00 tot 17.00 uur. ('s zaterdags tot 12.00 uur). had deze houding - naar de mening van de auteur - te maken met de zg. Nederlandse garantieverklaring voor het burgerlijk overheidspersoneel. Na dat een garantieverklaring in 1947 veel ongenoegen had gewekt bij de Indo- Europese groep, omdat daaruit bleek dat de Nederlandse staat hoofdzake lijk garant wilde staan voor het behoud van de rechtspositie van de uitgezon den Nederlandse krachten, verscheen er op 5 augustus 1949 een nieuwe garantieverklaring, waarin werd be paald dat de VSI in principe de Ne derlandse verplichtingen t.a.v. voor malig Nederlands-Indisch overheids personeel zou overnemen, maar te vens dat de Nederlandse staat zijn financiële verplichtingen alsnog zou nakomen indien de ambtenaren die op het tijdstip van de dagtekening van de garantieverklaring het Nederlander schap hadden bezeten eervol ontslag werd verleend, een mindere rechts positie toebedeeld kregen of in een onhoudbare werksituatie verzeild raak ten (énindien zij zich vervolgens metterwoon in Nederland vestigden Reeds in een vroegtijdig stadium wa ren de voorbereidingen van deze ga rantieverklaring getroffen en het is aannemelijk dat de IEV-bestuurders, met name De Rozario, ten tijde van het IEV-congres kennis hadden van de hoofdlijnen ervan. De leiders van het IEV zagen hun kansen in Indonesië liggen, maar wilden wel iets achter de hand hebben voor het geval het daar zou "mislopen". Dit onderstreepte nog eens dat de bezorgdheid om het lot van de gehele Indo-Europese groep zeker niet hun enige beweegreden was om zich aan IEV-aktiviteiten te wijden. Het hemd was ook hen vaak nader dan de rok. Op 23 augustus 1949 begon in Den Haag de Ronde Tafelconferentie (RTC) waar de soevereiniteitsoverdracht ge regeld werd. Het IEV was daar met vier man vertegenwoordigd. Wermuth en De Vries zaten in de Nederlandse minderhedendelegatie, die geen stem had op de RTC; de IEV-ers Claproth en Van Zuylen waren opgenomen in de delegatie van de BFO. Deze situa tie illustreerde treffend de ambivalen te positie van het IEV op dat ogenblik. Terwijl het IEV naar de achterban toe m.b.t. heroriëntatie nog steeds enige reserves inachtnam, had die op be stuurlijk topniveau inmiddels duidelijk gestalte gekregen. De Indonesische delegaties op de RTC lieten echter doorschemeren dat het IEV deze am bivalente positie diende te verlaten en maar eens ondubbelzinnig moest zeg gen waar het op stond. Het louter en alleen "niet afwijzend staan tegen over het Indonesisch burgerschap" was onvoldoende, want te negatief van strekking. Op de tweede dag van de RTC gaven de vier IEV-ers een gezamelijke ver klaring uit, waarin zij stelden dat het voor "de Indo-Europeaan in het alge meen van belang is het Indonesisch staatsburgerschap te aanvaarden", omdat "zijn belangen en levensvoor uitzichten in Indonesië en niet in Euro pa lagen". Na de politieke (en militai re!) nederlaag van Nederland in 1949, kostte het de Indonesische delegaties waarschijnlijk niet al te veel moeite het IEV definitief kleur te doen beken nen. Deze verklaring was verreweg het be langrijkste wapenfeit van het IEV op de RTC. De minderhedendelegatie - waar in het IEV als zodanig was vertegen woordigd - werd door de conferentie vrijwel geheel genegeerd. Ondanks de belofte dat zij m.b.t. zeven, haar be langen rakende kwesties gehoord zou worden door een van de talloze sub commissies, werd zij slechts éénmaal uitgenodigd voor een gesprek. Op 11 oktober nam de subcommissie 1 (sek- tie A) van de "Commissie van Staat kundige en Staatsgerechtelijke Aan gelegenheden" kennis van haar me ning inzake het Indonesisch staatsbur gerschap. Vast lag toen al dat voor Nederlanders het actief stelsel zou gelden, over de lengte van de optie periode moest de subcommissie nog beslissen. Wermuth en De Vries lieten half en half merken dat zij een termijn van twee jaar eigenlijk te kort vonden, maar zij drongen niet echt aan op een langere termijn, in het kennelijke be sef dat zij daardoor het zojuist door de IEV-verklaring gewonnen vertrouwen bij de Indonesiërs weer zouden ver spelen. Na sterke aandrang vanuit de Nederlandse RTC-delegatie besloot de subcommissie de termijn op twee jaar vast te stellen (de Indonesiërs hadden aanvankelijk ongeveer negen maanden in gedachten). Uit protest tegen de tweede-rangsbehandeling lieten de vertegenwoordigers van de Nieuw- Guinea groepen (onder aanvoering van Biaauw verstek gaan op de slotzit ting van de RTC. Het IEV - zeker niet gelukkig met de gang van zaken op de conferentie - vond een dergelijk demonstratief gebaar overbodig en woonde de ceremoniële afsluiting van de RTC wel bij. Dat getuigde volgens Van der Veur van een "koelbloedig realisme", waarmee het IEV blijk gaf doordrongen te zijn van de historische betekenis van dat moment. Bij het thuisfront in Indonesië was de koelbloedigheid echter ver te zoeken. Het leek er op alsof een collectieve angstpsychose zich meester had ge maakt van de Indo-Europese groep. Tijdens de RTC kwamen de eerste wilde transmigraties naar Nieuw-Gui- nea op gang. Verschillende IEV-afde- lingen tekenden krachtig bezwaar aan tegen de RTC-verklaring. De invloedrijke afdeling Groot-Batavia noemde haar in een als telegram ver stuurde motie "een onbegrijpelijke ver nauwing der politieke instelling". De andere twee grote Javaanse afdelin gen, Bandung en Surabaya, gingen officieel akkoord met de verklaring, maar deze adhesie-betuigingen hadden weinig om het lijf omdat daar de leeg loop van het ledenbestand inmiddels een aanvang had genomen. Van de ongeveer 1500 leden die de afdeling Bandung in 1947 telde, waren er eind 1949 nog een schamele 560 overge bleven, waarvan het merendeel - be weerden kwade tongen - enkel lid was om in het clubgebouw roulette te kunnen spelen. Van der Veur schat het totaal aantal leden rond die tijd op hooguit 2000. Het IEV-herdenkingsboek van 1954 spreekt van een "klein groepje" dat het IEV na de soevereiniteitsoverdracht trouw bleef. Dat moest met lede ogen aanzien hoe het IEV reeds in mei 1950 zijn politieke poot verloor: vanaf die tijd werd het IEV in Indonesië slechts gedoogd als sociaal-culturele vereni ging. In 1951 veranderde het zijn naam in Gabungan Indo untuk Kesatuan In donesia (GIKI). Na beëindiging van de optieperiode (27 december 1951) wer den alleen nog Indonesische staats burgers als lid geaccepteerd. De her innering aan het oude IEV leefde voort in de Vereniging Indische Nederlan ders, de voortzetting van de afdeling Nederland, die in 1951 het kontakt met het IEV "overzee" had verbroken. Ter 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 8