■Vif Tolkantoor Lingkas Tarakan (II) Het douanegebouw bestond uit een van vele kogelgaten voorziene zinken loods. Het voorste gedeelte daarvan werd gebruikt als verificatieruimte. Aan weerszijden daarvan bevonden zich de kantoren. Deze ruimte was van het opslaggedeelte gescheiden door een wand van ijzergaas. De loods lag aan het begin van een 800 meter lange pier, aan de kop waarvan de schepen konden vastleggen om te worden gelost of geladen. Het was wel één schip tegelijk: KPM- schepen, maar ook oceaanschepen van de Nederlandse Stoomvaartmaatschappij en de Rotterdamse Lloyd. De overige schepen moesten op de rede op hun beurt wachten. Tarakan had geen achterland en daarom moesten groente, eieren, enz. worden aangevoerd, hoofdzakelijk uit Makassar. Als verificateur was ik ook belast met het innen van de tjukai, de door de sultan van Tandjung Selor geheven uitvoerrechten op bosprodukten, zoals rottan en damar (hars); een bepaald percentage van de rechten mocht ik, persoonlijk, houden, voor de moeite. De sultan was een krasse, oude heer, die op BPM-feesten wel eens een dansje wilde wagen. Hij was zeer ver knocht aan het Huis van Oranje. Zo voerde hij een oranje vlag en zijn, in de oorlog vernietigd jacht was een getrouwe kopie van het toenmalige koninklijk jacht (de Piet Hein?). Tij dens een officieel bezoek aan de sultan mochten wij uit het hem, door koningin Wilhelmina eens geschonken, zilveren servies eten. Dat het hem wel voor de wind ging bleek uit de Cadillac, waarmee hij op de enige, één kilometer lange weg, die Tandjung Selor rijk was, reed. Het dagelijks vermaak van zijn, nog geen 10 jaar oude kinderen bestond uit dobbelen met een minimum inzet van N.I. f 5, Het verhaal gaat dat de Jappen ge tracht hebben het sultanaat te bezet ten, maar de leden van de uitgezon den patrouilles kwamen steevast, enkele dagen later de rivier afdrijven, al dan niet met hoofd. In december 1949, kort voor de ge boorte van ons derde kind, vertrok de heer Flik met pensioen naar Ne derland na een "afscheidsbezoek" aan de handelaren in Tawao, gelegen in Brits Borneo. Zo werd ik tijdelijk waarnemend Eerst-aanwezend ambte naar tevens ontvanger van het tol kantoor Lingkas. Als verificateur werd benoemd de commies L., die het op Tarakan niet langer volhield dan 4 maanden. Zonder mij tijdig in te lich ten vertrok hij. Met enig leedvermaak zag ik, hoe hij, in zijn haast om aan boord van het schip te komen, zijn enkel tamelijk ernstig verstuikte. In zijn plaats arriveerde de ambtenaar derde klas Paul H. B. (dat ik hem niet voluit noem, heeft zijn reden, die ver derop in dit relaas duidelijk zal wor den.) Het was een stille jongeman, maar met een goede dosis gevoel voor humor. Toen wij eens een strand wandeling maakten, wees hij opeens naar de zee en riep: "Wat een water! WAT een water, hél" Schermen was zijn hobby en tot zijn bagage behoor- door P. L. Flinkerbusch de dan ook een floret. Evenals L. werd hij, als vrijgezel, in de pasanggrahan ondergebracht, terwijl wij, tegen een geringe vergoeding, voor zijn eten en bewassing zorgden. Dat ik als douanehoofd niet alleen met in- en uit te klaren goederen te maken kreeg, blijkt wel uit de volgen de gebeurtenissen. Achter de douaneloods woonde de KPM-agent, wiens vrouw, zoals op Tarakan te doen gebruikelijk, kippen hield. (N.B. De kippen waren er van een bijzonder ras: ze hadden hun ve ren onderste boven op het lichaam zitten en hadden nagenoeg geen staart). Op zekere dag rende zij in paniek mijn kantoor binnen en ver school zich achter mijn stoel. "Hij wil mij vermoorden" was het enige, dat zij uit kon brengen en wees daarbij op een havenarbeider, die voor de open deur van het kantoor stind en een stroom van woorden tot haar schreeuwde. Zo verbouwereerd als ik was, wist ik niets anders te doen dan hem beleefd te vragen om binnen te komen en nu eens rustig te vertel len wat er aan de hand was. En dèt had hij nu niet verwacht: in plaats van ruw tot de orde te worden geroepen, werd hem zo maar gevraagd om bin nen te komen en door de Tuan douane nog wel. De hele ruzie was begonnen om een van de vele kippen, die rond de douaneloods rondscharrelden. Zowel zij als hij eisten het eigendomsrecht daarvan op, maar geen van de twee kon mij vertellen waaraan de kip te herkennen was. Demonstratief haalde ik mijn portemonnee te voorschijn, vroeg de man hoeveel een kip kostte en legde het door hem genoemde bedrag voor hem op mijn schrijftafel. "Wou jij nou voor dat simpele bedrag mevrouw van kant maken?" vroeg ik hem, "en voor jaren de gevangenis in? Bovendien, als man vecht je toch niet met een vrouw. Als havenarbei der sjouw je met gemak met zware kisten en zo'n sterke man als jij kiest een vrouw als tegenstander. Mana bisa? En nou geen flauwe kul, jij gaat daar zitten en mevrouw naast jou. Heb het hart niet Even bleef het stil, toen verscheen er een verlegen glimlach op zijn gezicht en dat was het juiste moment om voor hen beiden koffie te laten aanrukken, voor rekening van de Tuan douane! Uit het daarop volgend gesprek bleek, dat zij hem zonder reden had beschul digd van het stelen van de kip. Daar door nijdig geworden, had hij maar beweerd, dat het zijn kip was. Na de koffie verlieten zij mijn kantoor alsof er niets was gebeurd. En de kip, zij scharrelde voort. "Tuan", kwam een buiten adem zijnde mantri mij na zijn ronde melden, "bij post A is er een man neergestoken" en of ik maar wilde komen. Bij de post bleek een man op de grond te liggen. De ruzie was ont staan, omdat een visser eerder wens te te worden uitgeklaard dan de an der. De dader had verzocht mij te roepen, vooral geen politie, daar kreeg je maar susah van. Gelukkig bleek het geen ernstige verwonding te zijn, die ik zelf kon verzorgen. Na de twee vechtersbazen te hebben uit gelegd, dat het toch belachelijk was om voor zo'n simpele reden elkaar naar het leven te staan, keerde ik weer naar mijn kantoor terug. "Een van de beambten heeft zijn nood bij mij geklaagd", vertelde de hoofd mantri mij. "Hij heeft gisteravond een daverende ruzie met zijn vrouw ge had." Kon de Tuan daar misschien iets aan doen? Dus liet ik het echtpaar voor mij ver schijnen en liet elk van hen vertellen wat er aan de hand was. Wat de reden van de ruzie was, kan ik mij niet meer herinneren, maar na een ernstig ge sprek, met zo nu en dan een grapje tussendoor, was het weer koek en ei tussen hen. Zekerheidshalve liet ik de hoofd-mantri een oogje in het zeil houden. Omdat ik er verder niets meer van hoorde, kon ik dus aan nemen dat het tussen de beide echte lieden weer goed was. Het gebeurde vaak dat, terwijl ik op kantoor zat, groente, fruit, bier, eie ren of brandhout (we kookten op een houtvuur) bij ons thuis werd bezorgd. De eerste de beste keer, dat dit ge beurde, bedankte ik de gever en be loofde hem, op zijn fraai ingekleed verzoek, zijn goederen aan een spe ciale (istimewa) behandeling te onder werpen. Een paar dagen later arriveerden zijn goederen en onder mijn persoonlijk toezicht werden alle kisten geopend, de inhoud ervan nauwkeurig onder zocht en vergeleken met de vervoers- aangifte. En wonder boven wonder, 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 10