G
^Herinneringen 5 (LX)
EEN LEGER TROK VOORBIJ
BIBIK DINGKLIK
(slot volgt)
Foto's bekijken uit de Indië-tijd en dan even stil blijver,
staan bij die tijd, levert altijd weer heel wat herinneringen
op. Zo ook een foto uit begin februari 1948. Ik sta daar op
met zes pelotongenoten voor ons kampement even buiten
Tasikmalaja. Ondanks dat de foto z'n beste jaren heeft ge
had en een al zeer vergeelde aanblik vertoont, is toch nog
duidelijk de verbazing, spot en ongeloof dat onze gezichten
uitstraalden waar te nemen. Het ongeloof van toen bij het
zien wat voor m'n neus langs trok, is met de jaren nog steeds
niet vergeeld. Tot aan de dag van vandaag wil het er bij
mij nog steeds niet in, dat toen het ware republikeinse leger
voorbij trok.
In het kader van de Renville-overeenkomst, waarin afge
sproken was dat alle leden van de TNI en andere strijd
groepen (zo'n 20.000 man) welke in het Nederlandse ge-,
bied opereerden, uit dit gebied geëvacueerd zouden worden
naar Midden-Java of Bantam, was Tasikmalaja aangewezen
als een van de vijf evacuatie-centra. Voor onze post wer
den de strijders geregistreerd, op vrachtwagens gezet en
afgevoerd naar republikeins gebied. De ingeleverde wapens
werden afzonderlijk vervoerd.
In de eerste uren van het aanschouwen van deze evacuatie,
waren door ons alleen maar verbazing en spot op te bren
gen voor de honderden vijanden. Wat een zooitje onge
regeld was daar aankomen zetten. Dat was toch echt geen
leger te noemen. De aanmarcherende strijders waren niet
meer dan vervuilde jonge knapen (kinderen nog) en oude
mannen, pikoilend met wat persoonlijke bezittingen. Als je
zoiets nu voorbij ziet trekken zeg je: Hee, die gaan zeker
naar een rommelmarkt. Daar tussen door liepen enkele ge
wapende, als militairen verklede fanatiekelingen. Van enige
uniformiteit was geen sprake. Nu liepen wij ook niet zo
best in het pak, maar van pelopperpetje tot schoenveter
was het wel uniform.
De bewapening van onze vijanden was helemaal een
lachertje: oud tot antiek toe, kapot en slecht onderhouden.
Deze bewapening was er de oorzaak van dat de verbazing
en spot uit ons denken verdween en het ongeloof alleen
overbleef, want dit stelletje oudroest had nooit die vuur
kracht kunnen produceren waarmee we in ons gebied ge
confronteerd waren geweest. "We worden goed bedon
derd", zeiden we tegen elkaar, en we waren het zonder
meer met elkaar eens dat wat er geëvacueerd werd een
leger "belazer" was. Alleen het door de republiek opge
geven aantal van te evacueren troepen klopte. Het groot
ste gedeelte van het leger en de bewapening was achter
gebleven en daarvoor in plaats werden, vermoedelijk nog
gedwongen ook, jongeren en ouderen geëvacueerd.
Hoe ons ongeloof in het voorbijtrekkende leger bewaarheid
werd bleek in de tijd dat we samen moesten werken met
de weer in ons gebied opererende TNI. Dat was in oktober
1949. Tijdens de besprekingen met onze voormalige vijan
den was er niets meer te bespeuren van heel jong en heel
oud. We kregen alleen te maken met leeftijdgenoten, zeer
fanatieke vrijheidsstrijders met als enige hobby: het or
ganiseren van een slametan bij elke gedode Nederlander.
Naar hun wapens keken we met jaloerse blikken. Wat een
machtig spul hadden die knapen. Daar waren onze, alleen
voor de drager levensgevaarlijke stenguns, maar kinder
speelgoed bij.
Het republikeinse leger toonde zich toen pas echt.
J. BLOKKER
vensomstandigheden als krijgsgevan
gene zou m.i. de mortaliteit onder hen
het grootst zijn geweest. De (veel)
jongere militieplichtigen - de meeste
van hen in Indië geboren en getogen -
hadden betere overlevingskansen, niet
veel verschillend van die der beroeps
militairen. Laatstgenoemden waren im
mers het rimboeleven het beste ge
wend van de drie subgroepen.
Dat de Nederlandse burgers en ande
re geallieerde onderdanen door de Ja
panse bezetter zo spoedig mogelijk
uit de vrije samenleving gestoten
moesten worden, is begrijpelijk. Maar
dat eerst in de loop van 1943 - op
Java zelfs pas in het najaar van 1943 -
de kampen waarin zij onderdak had
den gekregen, van de buitenwereld
afgesloten werden, had kennelijk an
dere oorzaken. Ik meen te mogen stel
len, dat de hoofdoorzaak daarvan ge
legen was in het optreden van het
Indisch verzet. Toen in het najaar van
1942 bleek, dat dat verzet zich had
verspreid, werd door de kempeitai
fors ingegrepen. Het duurde op Java
echter tot de herfst van 1943, voordat
er voldoende heiho's waren opgeleid
om de meer stringent geachte bewa
king van de kampen te helpen reali
seren. Aan de invloed van het verzet
in bezet Indië moet dus een grotere
waarde worden gehecht dan in ons
land gewoonlijk wordt verondersteld.
Tenslotte nog een enkel woord op de
rijstsituatie. Dr. de Jong stelt op pag.
717 dat de bezetter in bezet Indië vol
doende rijst in voorraad had. Dit is in
zijn vaagheid wel waar, maar bekijkt
men de concrete situatie in de Buiten
gewesten, dan hadden de Japanners
daar zelf te kampen met een rijsttekort
wegens het stoppen van de rijstinvoer
uit andere streken. Java had in nor
male tijd wel rijst uitgevoerd, maar
moest daarvoor in de plaats ook rijst
invoeren, voornamelijk uit Siam. Het
surplus van de rijstgebieden op Java
werd door de bezetter naar het front
ten oosten van de Indische archipel
vervoerd. Bij het ontbreken van im
port uit Siam moest het eiland wel te
kampen hebben gehad met een tekort
aan rijst. In het algemeen kan gesteld
worden dat de militaire besturen in de
archipel beslist onvoldoende rijstvoor-
raden tot hun beschikking hadden.
"Als er op Tanah Abang niet zoveel
knappe kerels hadden staan te kij
ken, was ik gegarandeerd geslaagd
voor mijn rijbewijs."