(Vervolg: "Tolkantoor LingkaS Tarakan")
"Per kerende post" arriveerde het
onderzoeksteam: een man van het
hoofdkantoor en een lid van het In
donesisch parlement. Nee, de schade
vergoeding van in totaal tweehonderd
duizend rupiah werd nooit uitbetaald;
dat was ook niet de bedoeling. Het
enige wat ik wilde bereiken was, de
bureaumensen te Djakarta wakker
schudden, hetgeen ook lukte, gezien
de snelheid waarop het team naar Ta
rakan werd gezonden.
Dat was dan dat. Tenminste, dat
dacht ik, maar de kous moest nog
worden afgebreid of afgehaakt. In
1956, d.i. vijf jaar na mijn aankomst
in Nederland, kreeg ik een brief van
de ouders van B. te Amsterdam, waar
in zij mij vroegen of ik bewijsstukken
kon overleggen, dat B.'s toestand te
wijten was aan voorvallen "in en door
de dienst". Zij hadden de stukken no
dig voor de een of andere tegemoet
koming: hij bevond zich namelijk in
een inrichting, ergens in Noord-Hol
land. Hoe het nu, dertig jaar na de
gebeurtenissen op Tarakan, met hem
gaat, kan ik helaas niet zeggen.
Kort daarna brak er onder de troepen
te Tarakan muiterij uit. Volgens ge
ruchten wilde de plaatselijk militair
commandant de opbrengsten van de
smokkelhandel niet delen met de mi
litairen, die de smokkelhandel in feite
uitoefenden. Op een gegeven moment
werd zijn huis onder vuur genomen
en omdat wij achter de PMC woon
den, was ik bang, dat eventuele ver
dwaalde of ricocherende kogels mijn
gezin zouden kunnen verwonden of
erger. Daarom schuilden wij in het
achterste deel van onze woning, dat
als voorraadkamer werd gebruikt. Ter
wijl het vuurgevecht aan de gang was
verdreven wij de tijd met het contro
leren van de etenswaren.
We hadden nogal last van muizen (op
één avond slaagde ik er in 15 van die
beesten te pakken te krijgen; ze wer
den de volgende dag aan de kippen
gevoerd: pik, slik, weg, volgende).
Toen mijn vrouw in de kast iets zag,
dat op een muizestaart leek, pakte zij
die ook onvervaard vast. Het was
echter niet "muis ik heb je" maar
"slang ik heb je", want in haar hand
hield ze een 50 cm lange python vast.
Op datzelfde moment ontdekte ik een
schorpioenspin, zo groot als mijn
handpalm, achter een doos met le
venswaren. Toen ik het doodde met
DDT scheidde het een zuur riekend
vocht af.
Na een middag van uiterlijk merkbare
onrust keerde de rust terug, maar
ondergronds broeide het nog. Later
vroeg de hoofdmantri mij, waarom ik
tijdens die onrustige dagen, toch mijn
uniform met de duidelijke distinctieven
bleef dragen: "Toean, ze schoten op
alles wat een ster droeg."
"Dat had je mij wel eens eerder kun
nen vertellen", zei ik verontwaardigd.
Het kan zijn, dat ik door mijn "moe
dig" gedrag het respect van de mili
tairen had afgedwongen; wie zal het
zeggen.
Wat mij tijdens die onrustige dagen
opviel was, dat aan de voet van de
oprit, aan weerszijden een havenar
beider zat. Ze staarden strak voor
zich uit, zeiden geen woord, rookten
maar wat en waren er alleen geduren
de de kantooruren.
Kort voor mijn vertrek uit Tarakan
legde de hoofdmantri mij het waarom
van hun aanwezigheid uit. Na onder
ling overleg hadden de havenarbei
ders besloten steeds twee man voor
de douaneloods te posteren, die mij,
zo nodig met inzet van hun leven, zou
den beschermen tegen wie of wat dan
ook. De lezer kan begrijpen, dat mij,
toen ik dat hoorde, de tranen in de
ogen schoten. Ik heb nog getracht uit
te vinden wie deze beschermengelen
waren geweest. Hun leider zei alleen:
"Wie dat zijn geweest is niet belang
rijk. Wij allen, de havenarbeiders, wa
ren het en wij deden het, omdat wij u
als een eerlijk, rechtvaardig en moe
dig man hebben leren kennen; u be
handelde ons als mens. Wanneer u
ons betrapte op het achterover drukken
van zeep, rijst e.d., lachte u alleen en
liet het gestolene weer terug geven,
zonder de politie te waarschuwen. U
wist, dat wij alleen die dingen jatten
voor onszelf en niet om het te ver
kopen. U zei dan steeds dat wij pech
hadden gehad en dat in die gevallen,
dat u de diefstal niet ontdekte, u pech
had.-gehad. Dat u door onze eigen
bangsa zou worden gemolesteerd
zouden wij onrechtvaardig hebben ge
vonden en dat konden en mochten wij
niet toestaan."
Oprechte trouw vindt men heus niet
alleen tussen man en vrouw.
Het was ook in die dagen, dat wij van
een bioscoopavond thuis kwamen, de
voordeur open vonden en ontdekten,
dat onze oudste dochter van nog geen
vier jaar, was verdwenen. Onze hond,
door wiens aderen het bloed van vele
rassen stroomde, liep als een gek
heen en weer, de straat op, het huis
in, de straat op, enz. Het arme beest
wist niet wat het moest doen: het
verdwenen kind achterna of de nog
thuis aanwezige kinderen beschermen.
Onder de gegeven omstandigheden
dachten wij natuurlijk aan een ontvoe
ring door de TNI. Doch een half uur
na de ontdekking bracht een politie
patrouille haar bij ons terug. Zij had
den het kind aangetroffen op de weg
naar de haven, waar zij ons dacht te
vinden. Zo handig als zij toen al was,
had zij om de afgesloten voordeur te
openen, de sleutels van de andere
deuren van het huis geprobeerd. Toen
het haar gelukte de deur te openen
ging zij de straat op, tegen 10 uur in
de avond, in haar hansopje, terwijl heel
Tarakan in diepe duistednis was ge
huld wegens gebrek aan straatver
lichting. Thans is dit meisje moeder
van onze oudste twee kleinkinderen:
van het hele gebeuren kan zij zich
niets meer herinneren.
Medio januari 1951 vond ik het wel
letjes en besloot een beroep te doen
op de Garantiewet; een maand na het
daartoe gedane verzoek kwam het be
sluit van de betreffende commissie af.
In mei 1951 vertrokken we, vanuit Su-
rabaia met de "Johan van Oldebarne-
velt" naar Nederland. Het hoofdkan
toor heeft nog getracht mij te lijmen
met de funktie van Inspektur te Ban-
djarmasin; dat aanbod heb ik afge
slagen. Ik zou n.l. hetzelfde ressort
gekregen hebben als de djaksa, die
mij in eerste instantie had lastig ge
vallen, t.w. Oost-Borneo. En om een
hond te slaan vindt men allicht een
knuppel, niet waar?'
In 1971, twintig jaar na mijn vertrek
uit Indonesië, heb ik nog contact ge
zocht met het douane-personeel te
Tarakan. Enkele weken later ontving
ik, in antwoordt op mijn in mijn beste
Indonesisch geschreven brief, een in
het Engels gestelde brief van een van
de beambten, met ingesloten een in
keurig Nederlands geschreven brief
van het hoofd van het tolkantoor en
even daarna een kilo gemalen koffie.
Het slot van het epistel van de be
ambte luidde, ongecorrigeerd:
"Mr. Flinkerbusch! Nowadays I still
remember that you were fond of drin
king coffee when you were here in
Indonesia therefore would you be so
kind to receive a packet of coffee I
send you by the same post, it is not
so expensive, but please don't look
upon the price of it, but to my heart
that I send you this one for continuing
the memory between you and I.
Abdullah S.
Ik ben er wel even stil van geworden.
U vraagt zich wellicht af of ik heim
wee heb naar Indonesië, het antwoord
daarop is nee. Wel heb ik heimwee,
als men dat zo zou kunnen noemen,
naar dat trouwe douanepersoneel,
naar die trotse havenarbeiders, naar
het eiland Tarakan, waar een sfeer
heerste, misschien nog heerst, van
onderlinge trouw en bereidwilligheid
tot samenwerking op welk gebied dan
ook.
Ik weet niet wie dit artikel alzo zal
lezen, maar ik had zo graag willen
weten hoe het verder is gegaan met:
- de heer Abdulgani;
- de heer Paul H.B.., wiens naam ik
om begrijpelijke redenen niet voluit
wil vermelden; ik ben er echter ze
ker van dat hij zich zelf zal kunnen
herkennen;
- de heer Jongen, ex-douane-commies
te Balikpapan, die ter vervanging
van B. op Tarakan werd gedeta
cheerd;
- de heer G. S. Power, die omstreeks
1953 naar Amerika emigreerde.
Mijn adres is bij Moesson bekend.
16